Kerk & religie

Auteur martelarenboek Van Haemstede overleed 450 jaar geleden

Ds. Adriaan van Haemstede was een van de vurigste predikers uit de tijd van de kerkreformatie. Zijn naam zou bijna vergeten zijn als hij niet de ”Historie der martelaren” had samengesteld. Dit jaar is het 450 jaar geleden dat de man die de brandstapels zag branden, stierf.

27 March 2012 12:51Gewijzigd op 14 November 2020 20:09
Iemand die erg onder de indruk was van de ”Historie der martelaren” was dr. Abraham Kuyper. Hij schreef een voorwoord voor een negentiende eeuwse uitgave. Foto RD, Henk Visscher
Iemand die erg onder de indruk was van de ”Historie der martelaren” was dr. Abraham Kuyper. Hij schreef een voorwoord voor een negentiende eeuwse uitgave. Foto RD, Henk Visscher

Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk, stelde de kerkvader Tertullianus. Van Haemstede heeft veel van die zaadkorrels verzameld. In zijn in 1559 verschenen martelarenboek beschrijft hij gedetailleerd het lijden en sterven van mensen zoals de apostelen Petrus en Andreas, de kerkvaders Polycarpus, Ignatius en Justinus Martyr, maar ook van martelaren uit de voor-reformatorische periode, zoals Johannes Hus, Hieronymus van Praag en Savonarola. Talrijk zijn de martelaarsverhalen uit de tijd van de Hervorming; Johannes Voes en Hendrik van Essen, Jan de Bakker, Guido dè Bres passeren. Veel van de genoemde martelaren zijn onbekend van naam. Hun lijden en sterven om Christus’ wil was wellicht allang vergeten geweest als Van Haemstede hun levensverhaal niet had opgetekend. Daarin ligt de waarde van zijn boek. Dat er steeds weer herdrukken van zijn verschenen –tot 1980 toe– bewijst ook dat de betekenis van het boek steeds weer is onderkend.

Zeeuw

Adriaan van Haemstede wordt rond 1525 geboren in Zierikzee. Mogelijk stamt hij uit een adellijk geslacht. In ieder geval behoort hij tot de welgestelden. In 1547 gaat hij –inmiddels wees– canoniek recht studeren in Leuven. In 1552 volgt zijn priesterwijding.

Drie jaar later is de situatie veranderd. Dan heeft Van Haemstede of Haemstedius gekozen voor de kerk van de Reformatie. Over zijn bekering is weinig bekend. Hij schrijft later dat „God in Zijn welwillendheid mij uit de papistische duisternis tot het licht geroepen heeft.”

Van Haemstede trekt naar Antwerpen. De gereformeerde gemeente daar vraagt hem vanwege zijn kennis en opleiding mede leiding te geven aan de kerk.

In 1558 moet zijn medevoorganger Caspar van der Heyden vluchten voor de vervolgers. Van Haemstede krijgt korte tijd de gelegenheid zijn meer liberale opvatting over de kerk –hij wil meer naar buiten treden– gestalte te geven. De kerk groeit sterk onder zijn arbeid. Van Haemstede weet ook contacten op te bouwen met vooraanstaande burgers van Antwerpen. Zij willen niet naar de gereformeerde diensten komen, maar staan wel toe dat Van Haemstede in hun huizen het Woord preekt. De kerkenraad van zijn gemeente kan dat niet waarderen en er ontstaan spanningen.

In 1559 moet ook Van Haemstede vluchten omdat de Antwerpse geestelijken en Brusselse overheid achter hem aan zitten. Vooral zijn preken in het open veld kunnen zij niet waarderen. Er staat een prijs van 300 carolusguldens op zijn hoofd.

Net als veel Antwerpse protestanten vindt hij een toevluchtsoord in Aken. Hij stelt hier een belijdenis op waaruit spreekt dat hij meer in de lijn van Melanchthon en Zwingli staat dan in die van Calvijn. Sommige betichten hem van doperse sympathieën.

Londen

Na een korte tijd in Aken en in Oost-Friesland reist hij nog in 1559 naar Londen. Dat doet hij op verzoek van een aantal Zuid-Nederlanders daar. Hij wordt er al snel predikant van de Nederlandse gemeente in de Austin Friarskerk.

Koningin Elizabeth besluit in 1560 dat alle wederdopers het land moeten verlaten. Radicale wederdopers hebben vooral op het vasteland van Europa voor veel onrust gezorgd. Van Haemstede neemt het op voor een groep gematigde Engelse doopsgezinden met wie hij goede contacten onderhoudt. Zijn kerkenraad wil de steun van de vorstin niet verspelen en vraagt de predikant afstand te nemen van deze wederdopers. Van Haemstede laat echter blijken dat hij niet voor de kinderdoop is en stelt ook dat de maagdelijke geboorte van de Heere Jezus niet tot de kernpunten van het christelijk geloof behoort.

In het leven van Van Haemstede blijkt steeds weer dat hij vooral vecht voor de vrijheid van geweten en de tolerantie in de kerk van Christus. Door daaraan strak vast te houden, verliest hij steeds weer draagvlak. Ook nu weer in Londen.

Door zijn eigengereide optreden in de Londense tijd –hij verschijnt niet op kerkenraadsvergaderingen en eist een dispuut– isoleert hij zichzelf nog meer. Op 17 november 1560 wordt hij door de bisschop van Londen geëxcommuniceerd. Binnen een maand moet hij het land verlaten.

De reis naar het vasteland verloopt niet voorspoedig. Het schip waarmee hij met zijn zwangere vrouw en drie kinderen reist, lijdt bij Hoek van Holland schipbreuk. Ook in de Lage Landen zitten de vervolgers achter hem aan. In februari weet hij met zijn gezin echter het veilige Noord-Duitse Emden te bereiken. Daar bevalt zijn vrouw van een drieling, waarvan één kind sterft.

In Emden achtervolgt hem het Londense conflict. De kerkenraad van Emden wil hem niet zonder meer preekbevoegdheid geven, maar wil eerst duidelijkheid hebben over het geschil en verzoening teweegbrengen tussen de Londense kerkenraad en Van Haemstede. De jonge predikant –dan woonachtig in het Oost-Friese Oldersum– voorziet zolang in zijn onderhoud door onder meer groenten te telen.

Het komt niet tot een verzoening tussen de eigenzinnige predikant en de Londense kerkenraad. Dat is voor de kerkenraad in Emden reden hem geen preekbevoegdheid te geven, maar eerst een theologische faculteit over het conflict te laten adviseren.

Zover komt het niet, want eind 1562 –misschien begin 1563– overlijdt Van Haemstede op 37-jarige leeftijd. Waar is niet duidelijk. Hij laat vrouw en kinderen achter.

Verboden boek

Van Haemstede zou waarschijnlijk een plaats in de marge van de kerkgeschiedenis hebben gekregen als hij de pen niet had opgepakt. Niet dat er veel publicaties van Van Haemstede bekend zijn, maar het ene dikke boek dat hij schrijft blijft een paar eeuwen lang een veel herdrukte uitgave: ”Historie der martelaren die om de getuigenis der evangelische waarheid hun bloed gestort hebben vanaf Christus onze Zaligmaker”.

Van Haemstede schrijft dit boek in zijn Antwerpse tijd in 1558, een jaar waarin de vervolging van de gereformeerden een dieptepunt beleeft. Het boek verschijnt in 1559, ook martelaren die dat jaar de dood sterven neemt Van Haemstede nog in het boek op.

Van de eerste uitgaven zijn maar enkele exemplaren bewaard gebleven, want het boek staat al snel op de lijst van verboden boeken. De martelarenboeken van Van Haemstede die de rooms-katholieke vervolgers vinden, worden direct vernietigd. De drukkers zijn echter niet te stoppen: in 1565 verschijnt een tweede, ongewijzigde druk.

Een jaar later komt een uitgebreidere versie op de markt. De naam van Van Haemstede is uit het boek verdwenen. In 1604 volgt de eerste uitgave met daarin houtsneden. Deze editie wordt verzorgd door Abraham Canin uit Dordrecht.

Iemand die veel aan het boek bijschaaft is Johannes Gijsius (1586-1652), predikant te Streefkerk. Op de titelpagina van de uitgave van 1657 duidt hij zich slechts aan met ”I. S.”, dat staat voor Ioannes Streefkerkensis. Hij wordt ook bekend als Joannes Gysius en als Ioannes Gysius Oudorpius (I. G. O.). Het is deze predikant die de naam van Van Haemstede weer onder de opdracht en de vermaning aan de overheid voor in het boek plaatst.

Deze vermaning is indringend. Van Haemstede wijst de overheid op haar Bijbelse taak en op slechte gevolgen van onwetendheid, bijgeloof en de vervolging van Bijbelgetrouwen. Hij waarschuwt dat de overheid die de christenen vervolgt Christus Zelf vervolgt. Hij besluit de vermaning met een oproep tot bekering en een gebed voor de overheid.


Het Martelarenboek van Van Haemstede heeft door de eeuwen heen al veel mensen gegrepen. Een van hen is dr. Abraham Kuyper. Hij schreef voor de uitgaven van 1881 een voorwoord; dat is ook opgenomen in de uitgave van 1980 bij uitgeverij Den Hertog.

Kuyper waarschuwt de lezer in de inleiding voor het gebruik van martelaarsboeken met een verkeerde toon, zoals die uit rooms-katholieke hoek veel zijn verschenen. Daarin gaat het vaak meer om de martelaar dan om het lijden om Christus’ wil.

Verder waarschuwt Kuyper dat de publicatie van het martelarenboek niet tot „heiligenverering” in de kerk mag leiden. De martelaren zijn „een wolke van getuigen rondom ons. Niets meer, niets minder. In hun eigen persoon waren ze zoo min iets, als wij iets zijn.”

Een martelaarsboek is volgens Kuyper een weergave „niet van wat de vromen vermochten, maar van wat God de Heere in vrome lieden volbrengen kan, in weerwil van hun zeer onvrome ongelovigheid. Een goed gereformeerde zoekt nooit de glorie van het schepsel, zelfs niet op de brandstapel, maar houdt ook bij het knetteren van de mutsaart (takkenbos - WH) aan die diepste aller diepe gedachten vast : Den enig Volzalige alleen de eer!”

Dan haalt Kuyper uitvoerig de nadere reformator Franciscus Ridderus (1620-1683) aan die er op heeft gewezen dat de gelovige het bloed van de martelaren nooit hoger mag achten noch vergelijken mag met het bloed dat Christus in Zijn lijden verloor. Hij citeert Ridderius: „Indien er door het lezen van zulk een martelarenboek ontstaan zou een mindere achting van Christus’ bloed, dan ware raadzamer het bloed der martelaren onder de aarde begraven te laten liggen. Doch dat gevaar moet verdwijnen, wanneer het geloof een waar gezicht heeft op Christusbloed.

Waarlijk daar is wat anders geweest in Christus’ bloed dan in het bloed der martelaren.

Christus’ bloed was een priesterlijk bloed, dat droeg de zonden des volks. Dit ambt hadden de martelaren voor ons niet.

Christus’ bloed was een beloofd bloed, om de overtreding Zijns volks te verzoenen, maar het bloed der martelaren is aan ons niet beloofd als een middel der zaligheid.

Christus’ bloed was een afgebeeld bloed door de offeranden des Ouden Testaments, maar geen offeranden zijn schaduwen geweest van het bloed der martelaren.

Christus’ bloed was een noodwendig bloed tot onze behoudenis. Hij moest alle dingen lijden. Maar zo nodig is het bloed der martelaren niet.

Christus’ bloed is een bloed des verbonds der genade, waarvan Hij de Middelaar is, maar geen martelaar is onze Middelaar geweest.

Christus’ bloed is het bloed des Nieuwen Testaments, gestort tot vergeving der zonden. In het bloed der martelaren is niets dergelijks.

Christus’ bloed was een borgbloed, maar geen martelaar is onze borg geweest.

Christus bloed was een koopbloed, waar door wij duur gekocht zijn Gode, maar geen martelaar heeft zijn bloed als een prijs voor ons kunnen geven.

Christus’ bloed was een losbloed, waardoor Hij ons verlost heeft als door een rantsoengeld, doch geen martelaar kan zo een rantsoen voor ons betalen, het rantsoen is al te zwaar.

Christus’ bloed is een vozoenend bloed geweest, waardoor Hij betaald heeft voor alle schulden onzer zonden, het handschrift dat tegen ons was, verscheurende, dewijl Hij door een offerande aan het kruis alles heeft volbracht, maar geen martelaar heeft door ¬zijn bloed onze bloedige schande in Gods schuldboek kunnen uitwissen.

Christus’ bloed was een strafdragend bloed. Hij droeg voor ons den vloek en onze zonden in Zijn lichaam op ‘t hout, doch de martelaren leden zelfs geen straffen voor eigen zonden.

Christus’ bloed was een verzoenend bloed. Hij heeft ons, vijanden zijnde, met God verzoend door Zijn dood, maar die kracht is in het bloed der martelaren niet geweest.

Christus’ bloed is genezend bloed. Door Zijn striemen is ons genezing geworden; doch geen martelaar heeft door zijn bloed zijn eigen, ziel kunnen genezen, veel minder andere.

Christus’ bloed is een reinigend bloed. Hij heeft ons gewassen van alle onze zonden door Zijn bloed. De martelaren konden niet hun eigen zielen, veel minder andere, reinigen door hun bloed van de schuld en smetten der zonden; zij zelf moesten hun klederen wassen en wit maken in het bloed des Lams.

Christus’ bloed is een spijzigend bloed. Mijn bloed is waarlijk drank, zei de Heere, gelijk Zijn vlees, dat Hij in den dood gaf, een spijze was ten leven. Martelaren konden door hun bloed de dorstige en hongerige zielen niet laven noch voeden.

Christus’ bloed is een bevredigend bloed. Hij maakt de vrede door het bloed des kruises. Maar geen martelaar is vredevorst geweest.

Christus’ bloed is een victorieus bloed over de geestelijke vijanden voor ons. Hij heeft door Zijn kruis getriomfeerd. De martelaren overwonnen ook hun vijanden, doch niet door de kracht van hun eigen bloed, maar door het bloed des Lams.

Christus’ bloed is een wegbereidend bloed naar den hemel. Hij heeft door Zijn bloed een nieuwe en altijd verse weg ingewijd. De martelaren betraden de weg naar den hemel en wezen dien aan door hun voorbeeld, maar zij hebben die weg niet zelf bereid en geopend.

Christus’ bloed was een krachtig bloed, zelfs eer Hij gestorven was, tot rechtvaardigmaking en leven, daarom wordt Hij genaamd het Lam, geslacht voor de grondlegging der wereld. Waardoor Jesaja met de gelovigen ten tijde van het Oude Testament genezing en vrede bekomen heeft. Doch zoiets kan geenszins van het bloed der martelaren gezegd worden.

Als men deze en meer andere uitnemendheden van Christus’ bloed wel verstaat en gelooft, dan zal ons blijken, wat men ook van der martelaren bloed verhale, dat het geenszins dient tot verkleining van Christus’ bloed, noch iets aan de waardigheid van Christus’ bloed beneemt.” Tot zover het citaat van Ridderus door Kuyper aangehaald.

Kuyper vervolgt dan zijn voorwoord: „Het zou daarom onze martelaren krenken in hun nagedachtenis, indien enig mens ooit op hen ging zien, alsof zij iets door hun vroomheden hadden vermocht. Want immers al hun getuigenissen en Gode verheerlijkende belijdenissen komen er altijd weer op neer, dat alleen Jezus groot is.”

Kuyper geeft dan een advies: „Leest en herleest, wat de martelaren in hun doodsnood van Christus’ bloed beleden hebben, en vind dat kernachtig, dat tintelend en toch zo eenvoudig belijden, een dankende echo in uw eigenziel.”

Indringend waarschuwt Kuyper de lezer daarna nog voor een derde gevaar: namelijk dat het Martelaarsboek „tegen u zal getuigen in de dag des oordeels.” Kuyper vreest dat sommigen het boek zullen lezen als het politienieuws „om de platen en de ijselijkheden” van het lijden met smaak tot zich te nemen, maar de belijdenissen van de martelaren over te slaan. „Denk u eens in, dat u zulk een martelaar uw kamer zag binnentreden en vragen hoe u u met uw armzielige hart tegenover zulk een begenadigen geloofsheld zoudt gevoelen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer