Formeel kerklid, maar feitelijk vertrokken
Hoeveel buitenkerkelijken telt Nederland? Veertig procent, zegt de één. Zestig, menen anderen. Het hangt van je vraagstelling af, legt Jos Becker van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit.
Helder zicht krijgen op de (buiten)kerkelijkheid van Nederlanders is niet makkelijk. Als je ergens lid bent, zegt dit nog niets over het ritme van je kerkgang. En als je niet (meer) naar de kerk gaat, zegt dit niet alles over je morele opvattingen. Er bestaan dan ook verschillende getallen over de omvang van de groep buitenkerkelijken in Nederland. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er 40 procent buitenkerkelijken. Andere onderzoeken, onder meer die van het SCP, hebben dit percentage op 60 becijferd. In het werkdocument ”De vaststelling van de kerkelijke gezindte in enquêtes” (SCP, juni 2003) probeert Becker de verschillen tussen deze onderzoeken in kaart te brengen. Waarin zit het verschil van 20 procent? Welke mensen zijn dat? Wat zijn hun opvattingen over religie, kerkgang en moraal?
Becker laat in zijn rapport zien dat het nogal uitmaakt welke vragen je aan geënquêteerden stelt. Zo stelde het CBS als eerste vraag tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering men zichzelf rekent. Veel andere onderzoeken (Religion in Dutch Society, 1995; European Value Study, 1999-2000; God in Nederland III, 1996) stellen nog een voorvraag, namelijk óf men zichzelf überhaupt tot een kerk of levensbeschouwelijke groepering rekent. Pas als die vraag positief is beantwoord, volgt de vraag naar het kerkgenootschap.
Vergelijking van de verschillende vraagmethoden brengt Becker tot drie groepen: kerkleden, kerkverlaters (”wisselaars”, nominale kerkleden die feitelijk vertrokken zijn) en buitenkerkelijken.
De drie groepen verschillen nauwelijks in samenstelling naar geslacht, opleidingsniveau, inkomen en politieke belangstelling, stelt Becker vast. Het grootste verschil blijkt in de kerkgang te bestaan: kerkverlaters bezoeken de kerk zeer onregelmatig. Slechts 6 procent van hen woont minstens eenmaal per maand een dienst bij, vergeleken met de 57 procent van kerkleden. Van de kerkverlaters gaat 76 procent nooit naar de kerk, vergeleken met 20 procent van de kerkleden.
In hun geloofsopvattingen (leven na de dood, hel, hemel, wonderen) lijken ze wel op kerkleden. Gelooft van de kerkleden 81 procent in een leven na de dood, bij kerkverlaters ligt dit percentage op 69, en bij buitenkerkelijken op 33. Gelooft van de kerkleden 79 procent in de hemel en 48 procent in de hel, bij kerkverlaters liggen deze percentages op respectievelijk 52 en 23 procent, en bij buitenkerkelijken op 15 en 6 procent. Gelooft van de kerkleden 65 procent in wonderen, bij kerkverlaters ligt dit percentage op 47 en bij buitenkerkelijken op 14. Kerkverlaters hebben, blijkt uit het onderzoek, vooral moeite met de leefregels van de kerk en de gevraagde levensstijl.
Groter wordt het verschil tussen kerkleden en kerkverlaters als het gaat om het geloof in een God die zich met ieder mens persoonlijk bemoeit. Bij kerkleden ligt dit percentage op 61, bij kerkverlaters op 31 en bij buitenkerkelijken op 5. „Wisselaars (kerkverlaters, red.) zijn dus vooral mensen bij wie het onvoorwaardelijke geloof in God ontbreekt en die vrij vaak alleen maar over een hogere macht willen spreken, maar verder niet in alle opzichten afkerig zijn van religieuze denkbeelden”, aldus Becker.
Op het gebied van de moraal staan kerkverlaters juist dichter bij buitenkerkelijken dan bij kerkleden. Onder kerkleden accepteert 31 procent abortus als de vrouw dat wenst. Van de kerkverlaters accepteert 54 procent abortus, en van de buitenkerkelijken 66. Bij euthanasie liggen de percentages op 36 (kerkleden), 58 (kerkverlaters) en 61 (buitenkerkelijken). Ongehuwd samenwonen wordt door 22 procent van de kerkleden geaccepteerd. Van de kerkverlaters vindt 46 procent dit acceptabel, en van de buitenkerkelijken 55 procent.
Het feit dat kerkverlaters politiek links georiënteerd zijn en ’moderne’ opvattingen hebben, kan betekenen dat de kerken vanzelf steeds behoudender worden, suggereert socioloog G. Dekker vandaag in dagblad Trouw. Het kan erop duiden „dat de kerken, grof gezegd, verrechtsen.”