RMU-voorzitter Overeem: Preek sloeg in als een bom
Sinds zijn levenskoers een drastische wending nam, zet hij zich in voor kerk en maatschappij. In juni zwaait J. W. Overeem af bij de RMU, waarvan hij sinds de oprichting voorzitter is. Er blijft in kerk en politiek nog genoeg werk over. „Toen ik pas bij de politie zat, zag het er bepaald niet naar uit dat ik dit allemaal zou gaan doen. Zou mógen doen.”
Van de vele standplaatsen die hij als politieman had, bleef Ouderkerk aan de Amstel in herinnering als de plaats waar een „kentering” kwam. „Vanaf dat ogenblik keek ik bij het opklimmen in rang niet alleen meer waar de mooiste standplaats was, maar waar ik me kerkelijk thuis zou voelen.”
Dat had Overeem aanvankelijk steeds minder beziggehouden nadat hij bij de hermandad aan de slag ging. „Mijn eerste standplaats, Mijdrecht, was me toegewezen; daar had je in die tijd geen invloed op. Het gebeurde dat een Groninger naar Zeeland moest en een Noord-Hollander naar Limburg. Ik had het geluk dat ik in de provincie Utrecht mocht blijven.”
In Mijdrecht leerde de jonge agent zijn latere vrouw kennen. „In de jaren nadat we trouwden, raakten we geleidelijk los van de kerk. Ik draaide onregelmatige diensten, we gingen steeds vaker maar één keer naar de kerk en uiteindelijk gingen we helemaal niet meer.
Toen ik groepscommandant van de rijkspolitie in Ouderkerk aan de Amstel werd, stond ds. A. K. Wallet daar in de christelijke gereformeerde kerk. Na een tip van mijn zwager kwam hij bij ons op bezoek.
Uit beleefdheid zijn we een keer bij hem naar de kerk gegaan. De preek, over Hebreeën 12, sloeg echter in als een bom. Het was alsof ik alleen in de kerk zat. De Heere liet me zien wie ik was: een en al zonde. Mijn leven ging op z’n kop. Dan komt er een zoeken en vragen. Het is me zo’n wonder geweest dat diezelfde preek ook voor mijn vrouw gebruikt is.
Ik had zo weinig kennis, maar er ontstond een leeshonger. Hoe meer ik hoorde en las, hoe meer ik mezelf leerde kennen. Er was een diep besef dat ik op de afgrond aanging. Christus werd als Borg noodzakelijk en dierbaar. Wat in de prediking over Hem werd gezegd, kon ik in het begin niet zo goed bevatten, maar ik wist wel dat ik zonder Hem niet kon leven en sterven.”
Wat merkten uw collega’s van de verandering in uw leven?
„Het stempelt je leven en je werk. Ik had jaren bij de mobiele eenheid gezeten en was ingezet bij de provorellen in Amsterdam en de Molukse gijzelingsacties in Drenthe. Na afloop, in onze vrije tijd, ontspanden we met alcohol en kaartspel. Ik deed met alles mee, maar dat ging nu niet meer. Dat moest ik wel uitleggen. Zonder scholing moest ik apologetiek beoefenen. Dat ontmoette de ene keer respect, de andere keer vonden ze me maar vroom.
Toen er gepreekt werd over de discipelen die de moeders tegenhielden die hun kinderen tot Jezus wilden brengen, zag ik daar ons beeld in: zo hadden wij onze twee zoons opgevoed. Later heb ik meer geestelijk onderwijs mogen ontvangen. Anderhalf jaar geleden liet de Heere me tijdens een avondmaalsbediening bij het breken van het brood zien hoe vrijwillig Christus Zijn leven gegeven heeft voor mijn zonden. Dat is niet te bevatten. Dan wordt het wonder steeds groter.”
In Bunschoten was Overeem ouderling bij ds. M. Vlietstra en ds. J. Westerink. Hij werd afgevaardigd naar synoden en leerde het kerkverband in zijn volle breedte kennen.
„Door mijn eigen levensloop heb ik begrip voor jongeren die het moeilijk hebben. Er is zo veel wat hen trekt, maar ik zeg altijd: Blijf dicht bij het Woord, want voordat je het in de gaten hebt, ben je weg.”
Stromen mensen trokken ’s zondags naar de grote kerken in het vissersdorp. „Tachtig procent van de bevolking was kerkelijk, terwijl we in Ouderkerk als enige in de wijk naar de kerk gingen. Je had bijna het idee dat je nu in Jeruzalem was beland. Later leer je dat wel relativeren; in kerkelijke gemeenschappen is ook genoeg zonde en leed.”
Een van de deputaatschappen waarin u werd benoemd, was dat voor eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland. Hoe kijkt u terug op dat werk?
„Zeventien jaar heb ik deelgenomen aan de gesprekken met andere kerken. Leerzaam, maar wat werkte het uit? Ik ben me steeds meer gaan realiseren dat streven naar organisatorische eenheid een brug te ver is. Christus bedoelde dat ook niet in het hogepriesterlijk gebed. Het gaat om geestelijke eenheid. Dan kunnen er verschillende kerkverbanden zijn, als de muren maar laag zijn.
Daarbij gaat het niet alleen over eenheid in grondslag, maar vooral over hoe die functioneert, want met eenzelfde grondslag kun je een heel verschillende visie hebben. Het gevaar van het verbondsautomatisme ben ik steeds meer gaan beseffen.”
De groeiende variëteit binnen eigen kerkverband ervoer Overeem ook tijdens zijn ouderlingschap in Veenendaal. „Uiteindelijk zijn we in Driebergen lid geworden. Toen er een preekplaats in Overberg kwam, werd ik daar weer ouderling.”
Die periode was ook ingrijpend door het overlijden van Overeems eerste vrouw. „Ik was nog geen zestig toen ik bij de politie met pensioen kon. Je maakt allerlei plannen, maar daar ging een streep door. In 2004 werd er bij mijn vrouw borstkanker ontdekt. Twee jaar later kwam de ziekte terug en bleken er uitzaaiingen aanwezig.
Ik ben dankbaar dat ik mijn vrouw zelf heb mogen verzorgen. Een moeilijke periode, maar geestelijk rijk. We hebben veel samen kunnen praten, lezen en zingen. Ik zat eens met de dominee in de huiskamer te wachten, terwijl een verpleegkundige mijn vrouw verzorgde. Toen hoorden we hen samen zingen.
Mijn vrouw is in die laatste maanden nog wel erg bestreden, maar op andere tijden was de hemel laag. In de laatste weken hebben we vaak uit Psalm 116 gezongen. Daarin kom je alles tegen, van „God heb ik lief” tot de angsten der hel. Dat was praktijk: hoogten en diepten. Mijn vrouw werd 66 jaar. Ik mag geloven dat ze een goede ruil heeft mogen doen.”
In Rhenen was Overeem voorzitter van de SGP-kiesvereniging, in Renswoude is hij inmiddels ruim een jaar gemeenteraadslid. Daarnaast is hij secretaris van de stichting Vrienden van het Cheider, opgericht om jaarlijks een bedrag bijeen te brengen voor de beveiliging van de orthodox-joodse school in Amsterdam. „De contacten gaan niet alleen over geld, het komt tot diepgaande inhoudelijke gesprekken met rabbijnen. Heel boeiend.”
Landelijke bekendheid kreeg Overeem door zijn voorzitterschap van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie. Tevergeefs maakte hij in 1983 bezwaar tegen acties die de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP) voorbereidde vanwege bezuinigingen op de ambtenarensalarissen. Het was voor het eerst dat de christelijke bond een staking overwoog. Het bracht een aantal reformatorische politiemensen bijeen in een initiatiefgroep voor een eigen politieorganisatie. Ze deelden het uitgangspunt ”Staken mag alleen als doorwerken zonde is”.
Het werd uiteindelijk geen politieorganisatie…
„Nee, in diezelfde periode liepen RD-redacteur L. J. Ruijgrok en enkele anderen met de gedachte een bredere maatschappelijke organisatie op te richten. Die initiatieven zijn gebundeld.” Op 12 december 1983 was de RMU een feit.
Overeem werd voorzitter van het bestuur en ook van de sectie politie/justitie. „We hanteerden drie uitgangspunten: de principiële uitgangspunten uitwerken, financieel niet van de overheid afhankelijk worden en professionals in dienst nemen.
In het begin verzorgden de bestuursleden de ledenhulp zelf. Toen P. Schalk directeur werd, ben ik bewust op de achtergrond getreden. Een organisatie heeft een gezicht nodig, en dat was vanaf dat moment niet meer Overeem.”
Die situatie moest gehandhaafd blijven toen vijf jaar geleden het raad-van-toezichtmodel werd ingevoerd. Het bestuur werd raad van toezicht, en de directeur vormde voortaan de raad van bestuur. „Dat leek me een mooi moment om terug te treden. Om te voorkomen dat een nieuwe voorzitter zich meer zou profileren dan in het toezichtmodel wenselijk is, is me gevraagd te blijven totdat de nieuwe organisatievorm volledig ingevoerd zou zijn.”
In juni draagt Overeem de voorzittershamer over. Hoe kijkt u terug op die 28 jaar?
„Als ik zie hoe de organisatie vanuit het niets is ontstaan en heeft mogen groeien, passen er maar twee woorden: dankbaarheid en verwondering. Het was ons er niet om te doen de eigen zuil uit te bouwen, maar om met het oog op de ontwikkelingen in de samenleving krachten te bundelen en mensen te helpen die in de knel kwamen.”
Aan badinerende geluiden over de zuilvorming doet Overeem niet mee. „Het overgrote deel van de samenleving heeft geen notie meer van de Bijbelse manier van denken en leven. Er is ook steeds minder begrip voor. Eigen organisaties betekenen dan veel bij het helpen functioneren in de wereld. Een zuil is dan geen dichte pilaar zonder deuren en vensters, ook geen toren van waar af je op de wereld neerziet, maar een plaats waar het gedachtegoed aan de wereld wordt duidelijk gemaakt en waar jongeren worden toegerust voor het gesprek met andersdenkenden. Bij de politie heb ik dat veel moeten doen: kort en duidelijk iets uitleggen. Maar dat gaat niet vanzelf.”
In de RMU zijn werkgevers en werknemers verenigd. Hoe kwam dat over bij collega-organisaties?
„We moesten moeite doen om een plaats als gesprekspartner te verwerven. Ons uitgangspunt is de Bijbelse harmoniegedachte: werkgevers en werknemers zijn samen geroepen de aarde te bouwen en te bewaren. Daarom zitten ze samen in één organisatie. Daardoor werden we echter lange tijd geweerd, bij werknemersoverleg omdat er bij ons ook werkgevers lid zijn, en op andere plaatsen juist omdat ook werknemers bij ons participeren.”
Mede door de RMU kwam Overeem opnieuw tot een huwelijk: zijn vrouw, Joke M. Prins, is voorzitter van de sector gezondheidszorg en welzijn. Vroeger werkte ze bij de Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten, daarna in de zorg; momenteel is ze in deeltijd directeur van een hospice in Nunspeet.
Voor Overeem functioneert ze regelmatig als vraagbaak: hij is voorzitter van de cliëntenraad van Ziekenhuis Gelderse Vallei in Ede en kwam via die functie ook in de cliëntenraad van het Arnhemse oncologisch centrum (bestralingsinstituut) ARTI terecht. „Er worden thuis zodoende nogal eens onderwerpen uit de zorg besproken.”
Thuis, dat is sinds 2007 aan de Molenstraat –waar geen molen meer staat– in Renswoude. Nadat Overeem zich er vestigde, kwam hij er tot zijn verrassing achter dat de straat vroeger het laantje van Overeem werd genoemd, naar de oude boerderij aan het eind van de weg: Groot Overeem.
„Dat bleek weer te maken te hebben met het feit dat de Lunterse Beek vroeger de Eem werd genoemd. De boerderij stond „over de Eem.” Hier bleek mijn familienaam ontstaan te zijn. Onbewust was ik teruggekeerd op historische grond.”
Levensloop J. W. Overeem
Johannus Willeminus Overeem werd op 20 augustus 1944 in Zegveld geboren. Vanaf 1947 groeide hij op in Hoenkoop. Het gezin behoorde tot de hervormde gemeente in Oudewater.
December 1962 begon Overeem aan de opleiding van de rijkspolitie in Arnhem. Hij werd in januari 1964 in Mijdrecht geplaatst. Terwijl hij geleidelijk in rang opklom, verhuisde hij naar Maarssen (1966), IJsselstein (1972), Loosdrecht (1976), Ouderkerk aan de Amstel (1979), Bunschoten (1982), Veenendaal (1998) en Rhenen (2003). Hij besloot zijn loopbaan als hoofdinspecteur bij de regiopolitie Utrecht. In 2007 verhuisde Overeem naar Renswoude.
Zie ook:
”De RMU is volwassen geworden”: Voorzitter J. W. Overeem verwacht verdere groei organisatie tot 20.000 leden; Interview met voorzitter J. W. Overeem van de RMU.
”We moeten uit onze schulp kruipen” : Gesprek met J.W. Overeem (RMU) en J. R. van Dijke (VRCL)
Dankzij de RMU toch volledig salaris: Chr. Baggerman en J. W. Overeem: „Wij zijn nooit een vakbond geweest en zullen dat ook nooit worden”; Interview met RMU-bestuurders Baggerman en Overeem
Nieuwe organisatie voor ger. Gezindte : Reformatorisch Maatschappelijke Unie
Initiatiefgroep eigen politie-organisatie : „Bezinnen, voorlichten en hulp verlenen”
„Je wordt voor onderkruiper uitgemaakt” : Christelijke politiemannen en hun mening over het voeren van acties; J.W. Overeem en enkele andere politiefunctionarissen vlak voor de oprichting van de RMU eind 1983.