Eeuwige troost
Mattheüs 5:4b
„Zij zullen vertroost worden.”
Hoewel God de Heere de treurigen al in dit leven wel eens vriendelijk toelacht, enige kussen geeft en andere tekenen van Zijn liefde bewijst, toch worden de grote en voornaamste vertroostingen voor het andere leven bewaard. Voor Gods aangezicht is er verzadiging van vreugde.
Daarvoor is een tijd vastgesteld: de Morgenster zal spoedig verrijzen, wanneer de heiligen zichzelf in de fontein des levens baden zullen, terwijl ze dan nooit meer enig misnoegen in Gods aangezicht zien zullen. Want daar zal Gods aangezicht schijnen, zullen Zijn lippen van honing druppen, en Zijn armen hen liefelijk omhelzen. De heiligen zullen een springvloed van vreugde beleven en het zal nooit laag water zijn. Op die dag zullen de heiligen hun rouwkleren afleggen en hun zwarte treurkleren met witte vreugdekleren verwisselen. Dan zal de winter voorbij zijn, de plasregen over zijn, de bloemen van troost en vreugde zullen dan gezien worden en na het wenen van de duif zal de zangtijd genaken (Hooglied 2:11 e.v.). Dit is de gróte vertroosting, het jubeljaar der gelukzaligheid, dat nooit eindigen zal. In dit leven hebben Gods kinderen een proefje van die vreugde, maar in de hemel zullen de volle vaten opgestoken worden: daar is een beek der wellusten in het midden van het hemelse paradijs, die aan de Fontein des levens ontspringt (Psalm 36:9 e.v.).
Thomas Watson, predikant te Londen
(”De Zaligsprekingen”, 1675)