Cultuur & boeken

Betekenis van religie voor de samenleving

De theoloog Herman Bavinck was wel eens jaloers op ”de vrouw aan de wastobbe” die zich niet hoefde te vermoeien met problemen waarmee hij zich moest bezighouden.

dr. ir. J. van der Graaf

8 March 2012 16:57Gewijzigd op 14 November 2020 19:48
„De grens tussen godsdienst en religie is niet altijd even duidelijk te trekken.” Foto Sjaak Verboom
„De grens tussen godsdienst en religie is niet altijd even duidelijk te trekken.” Foto Sjaak Verboom

Het boek ”Illusie of verlichting? Kritiek op en betekenis van religie” van de hervormde predikant ds. Leen den Besten is bepaald geen lectuur voor vrouwen aan de wastobbe. Maar wie op de hoogte wil zijn van alles wat met religie wordt aangeduid, kan hier terecht.

Religie is niet identiek aan godsdienst. Godsdienst is wel een vorm van religie, maar bij godsdienst gaat het „om de dienstbaarheid aan een of meerdere goden.” Religie is „een samenhangend geheel van voorstellingen, ervaringen, structuren en praktijken die het beeld van de werkelijkheid van iemand vormen.” De grens tussen godsdienst en religie is niet altijd even duidelijk te trekken, maar bij religie hoeft er geen sprake te zijn van ”goden”.

De auteur, ds. Leen den Besten, start met de noodzaak van religiekritiek. Die moet niet alleen overgelaten worden aan buitenstaanders. Ook insiders moeten van zich laten horen als hun religie kernwaarden verloochent.

Zo komt in dit boek allereerst een groot aantal gerenommeerde critici langs, hoewel goedeels outsiders van het christelijk geloof. Een greep: „een persoonlijk godsidee is een troebel concept” (Arthur Schopenhauer), „God is een projectie” (Ludwig Feuerbach), „religie is een symptoom van de ziekte van de maatschappij” (Karl Marx), „religie is een leugen en zelfuitholling van de mens” (Friedrich Engels), „nihilisme als consequentie van de dood van God” (Friedrich Nietschze), „religie is psychomythologie” (Sigmund Freud), „religie is een product van evolutie” (Julian Huxley), „een overbodige, contradictorische en schadelijke hypothese” (Jean-Paul Sartre), „religie is een ziekte” (Anton Constandse), „religie is zelfbedrog” (Bertrand Russell), „God bestaat niet” (Herman Philipse), „religie is een gevaarlijk virus” (Richard Dawkins) en „de mens is voor een tijd een plaats van god” (Harry Kuitert).

Een indrukwekkende opsomming. In twintig punten levert ds. Den Besten tegenkritiek, afsluitend met: „Atheïsme heeft deel aan het religieuze vragen, maar niet aan de religieuze antwoorden.” Tegenover ”fundamenteel wantrouwen” van het atheïsme en het daaruit voorkomende nihilisme ten opzichte van religie plaatst de auteur ”fundamenteel vertrouwen”.

Dan komt uitgebreid de 17e-eeuwse verlichting voorbij, onder de veelzeggende titel ”De Verlichting brengt slechts beperkte verlichting”. De menselijke rede werd het eind van alle tegenspraak. Maar, zegt ds. Den Besten, „van het vooruitgangsgeloof en het geloof in de macht van de rede, zoals het ten tijde van de verlichting vertolkt werd, is niet zo veel meer over.” Maar ook: „van absolute pretenties van de wetenschap kan geen sprake zijn.” En: „Op vaak onverwachte plaatsen treffen we weer sporen van religieuze probleemstellingen en religieus gedrag aan.”

Fundamentalisme

Met het laatste is de opmaat gegeven voor het volgende hoofdstuk ”Religie weer in beeld”. Ik sta even stil bij de ook godsdienstwetenschappelijke beschrijving van fundamentalisme. „Fundamentalisme kenmerkt zich door een bijna panische angst voor de moderniteit en dientengevolge ook angst voor een ontworteling van traditionele levensvormen.” Hoewel de schrijver hier over allerlei soorten fundamentalistische bewegingen schrijft, is christelijk fundamentalisme hiervan niet uitgesloten.

Fundamentalisten verafschuwen namelijk ontwikkelingen, die hun het gevoel van geborgenheid ontnemen, maar ze „claimen in de Heilige Schrift de ene, absolute, van zichzelf onafhankelijke waarheid gevonden te hebben”, ze zijn ervan overtuigd „uit de openbaring klip-en-klaar te weten wat God wil.” En verder: ze verwerpen de bestaande wereldorde, ze „gruwen van een open samenleving”, ze zijn „slachtoffer van de boze buitenwereld”, ze hebben weinig op met vrijheid, hun doel heiligt de middelen. Kortom, ze willen „de totale macht over de totaliteit van de samenleving.”

Maar achterlijk zijn ze allerminst. Ze zien de schaduwkanten van de modernisering, maar maken wel gebruik van de modernste technologische middelen „uit een wereld waarvan ze de wetenschappelijke en culturele voorstellingen afwijzen.” Maar „in hun doorgaande passie voor God en hun eigen religie” nemen ze het met de grenzen van de betamelijkheid niet altijd even nauw: „meermalen minachten ze de waardigheid, verantwoordelijkheid en het geweten van andersdenkenden en anderslevenden.”

Weliswaar onderscheidt de auteur fundamentalisten van „pleitbezorgers voor een ethisch reveil, traditionalisten en conservatief orthodoxe gelovigen”, maar het wandje tussen beide is soms flinterdun. Verschillende bewegingen worden (gelijkelijk) te veel dooreengemengd. Het ware beter geweest als de auteur fundamentalistisch en fundamenteel zou hebben onderscheiden. Het christelijk geloof heeft de pretentie in de Heilige Schrift de fundamentele Waarheid te vinden. En Jezus Christus is de Weg, de Waarheid en het Leven.

Nochtans is dit onderdeel van het boek ook spiegelend voor de christelijke orthodoxie. Vooral ook omdat de auteur spreekt over „ons soort mensen”, levend uit „de religieuze traditie waarin ze zijn grootgebracht.” Zelfs de kleine traditie wordt toch immers soms verabsoluteerd? Intussen bekent de schrijver dat „mede door fundamentalistische bewegingen” religie teruggekomen is op de maatschappelijke en politieke agenda.

Eigen visie

Na een hoofdstuk over allerlei soorten religieuze ervaringen, die voor ds. Den Besten niet automatisch in het verlengde liggen van geloof, sluit hij af met „een eigen visie” in het hoofdstuk ”Verwondering en verbijstering”. Ervaring van verwondering en verbijstering, „zoals in de liefde of in het lijden”, kunnen een mens brengen tot „een noemen, roepen, schreeuwen en fluisteren van de naam van God, en tot bidden, zingen, juichen, klagen, rouwen of vloeken.” Ook vloeken?

Intussen blijft de schrijver hier steken in religie in het algemeen. De eigen visie wordt geen eigen keuze. Bijvoorbeeld: „Zolang mensen afhankelijk blijven van onvoorstelbare krachten (en dat blijven ze wellicht altijd), zullen ze blijven teruggrijpen op een complex van geloofsovertuigingen.” In de beschrijvende hoofdstukken kwam van tijd tot tijd ook Jezus of Christus ter sprake, vooral bij critici. In dit hoofdstuk ontbreekt zelfs Zijn Naam. Geloof in God wordt dan meerduidig, zelfs ”alsof Hij bestaat”. Wie de sfeer van het geloof binnengaat, gaat ”het heiligdom van het leven” binnen.

De echte Toekomst hing echter af van een kruis, centrum van de geschiedenis. In dat kruis zal ik eeuwig roemen.


Boekgegevens

”Illusie of verlichting? Kritiek op en betekenis van religie”, door Leen den Besten; uitg. Sklandalon, Vught, 2011; ISBN 978 94 90708 23 8; 541 blz.; € 33,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer