„Wetenschap kan God niet uitsluiten”
AMSTERDAM – Dat het geloof niet rationeel zou zijn, wordt in deze tijd soms ideologisch gedreven, vindt prof. dr. René van Woudenberg. „De wetenschap kan het bestaan van God logisch nooit en te nimmer uitsluiten.”
Waarom zouden intelligente en goed opgeleide mensen tegenwoordig eigenlijk nog in een God of Allah geloven? Die vraag stond centraal op een debat vrijdag in Amsterdam, georganiseerd door het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte. De bekende atheïstische filosoof prof. Herman Philipse (Universiteit Utrecht) beweert dat ze allemaal tekortschieten. Hij doet dat aan de hand van een ”religieuze beslisboom” voor de gelovigen waarin hij alle mogelijke opties, zoals ”God bestaat” en de waarheidsclaim hiervan, onderzoekt.
In zijn nieuwe boek ”God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason” gaat hij over deze zaken in discussie met christenfilosofen als Alvin Plantinga en Richard Swinburne. Hij concludeert dat geloof in God als een bovennatuurlijke macht –een belangrijk kenmerk volgens hem van alle religies– onmogelijk te verdedigen is.
Philipse maakte zich vrijdag overigens grote zorgen over de demografische ontwikkeling in de wereld. „De groei vindt vooral plaats in religieuze landen, waardoor geseculariseerde culturen worden gemarginaliseerd.”
Simplistisch
Prof. Marcel Sarot, hoogleraar geschiedenis en wijsbegeerte van religiewetenschap en theologie aan de Universiteit Utrecht, betoogde dat Philipse een simplistische voorstelling gaf zowel van het gebruik van beslisbomen als van de betekenis van de term ”bestaan” in zijn toepassing op God. „Beslisbomen zijn een nuttig instrument in de besliskunde, een tak van de toegepaste waarschijnlijkheidsrekening. Zo kan de beslisboom een Formule-1-team helpen, de optimale strategie te vinden wanneer men de eerstvolgende race wil winnen, maar ook wanneer men minimaal een achtste plaats wil scoren, omdat daarmee het Formule-1-kampioenschap is veiliggesteld.”
Maar een beslisboom is volgens Sarot niet geschikt om bestaansvragen te beslissen, omdat bij een beslisboom de uitkomst afhankelijk is van de input. „Voor gelovigen staat geloof ín God centraal, en dat is niet hetzelfde als geloof dát God bestaat. Die vraag staat zelfs nooit in religies centraal. De uitspraak: „Ik geloof in God”, brengt een vertrouwensrelatie tot uitdrukking. Vergelijk de beslissing met het aangaan van het huwelijk: „Toen ik met haar had gedanst, kon ik haar niet meer vergeten.” Geloven heeft meer te maken met verliefd worden dan met de overtuiging dat God bestaat.”
Heeft de gelovige argumenten of bewijs nodig? Sarots antwoord is nee. „Zoals iemand die verliefd is geen bewijs nodig heeft dat haar geliefde bestaat, heeft de gelovige geen bewijs nodig dat God bestaat. Bij gerede twijfel kunnen argumenten echter wel een legitieme rol spelen, empirisch en wetenschappelijk bewijsmateriaal zijn ze daarentegen niet. Dat past niet bij de aard van het bestaan van God, Die anders is zoals tijd-ruimtelijke objecten bestaan.”
Mechanisme
Drs. Rik Peels, die volgende week bij prof. Philipse promoveert op een onderzoek over ”The Ethics of Belief”, stelde dat als God bestaat, Hij waarschijnlijk een mechanisme in ons heeft aangebracht, een „sensus divinitatis”, een term die bij Calvijn voorkomt en zoiets beduidt als de ervaring van God. Deze sensus produceert de overtuiging dat Hij bestaat. „En omdat God volkomen goed is zal Hij die sensus zo hebben ontworpen dat die betrouwbaar is en gericht op waarheid. Zo kunnen we, indien God bestaat, weten en rationeel geloven dat God bestaat. Als God niet bestaat, dan kunnen we niet weten dat Hij bestaat. Of we religieuze kennis hebben hangt er dus van af of God bestaat.”
Volgens Peels is de laatste jaren steeds meer empirisch bewijs geleverd voor de these dat mensen een aangeboren neiging hebben om in God te geloven, zoals bij Justin Barrett, die geloof bij kinderen onderzoekt. „Maar hoe dan al die miljoenen die niet in God geloven? Kun je dan nog rationeel blijven geloven? Waarom zou dat een probleem zijn? Er zijn nog altijd bijna 2 miljard christenen. Zie ook de verscheidenheid van opinies in het politieke en morele domein. Als je gelooft dat Christus uit de doden is opgestaan, kun je dat rationeel geloven, ook al denken anderen er anders over.”
Het christelijk denken van Plantinga is volgens Peels bedoeld om te vertellen wanneer iemand iets weet of iets rationeel gelooft. „Mensen die erachter willen komen of God bestaat kunnen volgens het model het beste uit de Bijbel gaan lezen, in de natuur gaan wandelen, bidden, deelnemen aan de liturgie, en andere handelingen verrichten die de sensus activeren. Dit lijkt me een prima advies, want als God bestaat is dat een goede manier om erachter te komen of Hij bestaat.”
Het model is ook van waarde voor theïsten die anderen willen overtuigen. „Dit model kan namelijk een belangrijk obstakel om te geloven wegnemen, namelijk de onjuiste gedachte dat religieus geloof onredelijk is zelfs als het waar is. Dit inzicht heeft de facto voor sommige mensen een belangrijke rol gespeeld in het proces waarin zij tot geloof kwamen.”
Aannemen
Prof. dr. René van Woudenberg, hoogleraar kentheorie en metafysica aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, stelde dat als het gaat om de totaliteit van de wereld de dingen beter begrepen kunnen worden wanneer men aanneemt dat God er is. Ook het morele leven kan veel beter verstaan worden in een theïstisch dan in een atheïstisch wereldbeeld.
Een andere „grond” of „overweging” voor het geloof in God zag hij in het bestaan van openbaringen die mensen hebben meegemaakt en die hen het besef hebben gegeven dat ze openbaringen en communicaties van Gód zijn. „Denk aan Mozes, die de Tien Geboden ontving, of aan de grote profeten Jesaja, Jeremia en Ezechiël, of aan Paulus op de weg naar Damascus. Er zijn getuigenissen van mystieke ervaringen en letterlijk honderden religieuze ervaringen van openbaringen.”
Hij wees ook op de positieve effecten van het gehoor geven aan wat in openbaringen en ervaringen van God is beleefd. „The proof of the pudding is in the eating. Denk aan ervaringen van schoonheid, van vergeving van schuld, van bijstand in tegenspoed, van dankbaarheid en goedheid. Die wekken soms automatisch geloof op in God.”
Prof. Van Woudenberg concludeerde dat het menselijk denken „klein, beperkt en zwak” is, en dat er daarom geen reden is om te denken dat onze wetenschap het laatste woord zou hebben over wat er bestaat. „De wetenschap kan het bestaan van God logisch nooit en te nimmer uitsluiten. Velen van de grote wetenschappers, zowel ten tijde van de wetenschappelijke revolutie in de zeventiende eeuw maar ook daarna, waren christenen en hebben gesteld dat wetenschap als zodanig als volkomen verenigbaar met hun geloof werd beleefd.”
Philipse hield zijn opvattingen staande tegenover zijn opponenten, vond hun tegenwerpingen „niet relevant”, maar bepleitte wel verder onderzoek. „Wie een beetje rondreist op de wereld, weet dat er zo vele religies zijn die door even zo vele mensen enthousiast worden aangehangen en ervaren.” Kortom, zijn ze dan allen waar? Maar, zo vroeg Peels, spreken we over dezelfde ervaring als het gaat om christenen en boeddhisten? „De sensus divinitatis zit bij iedereen maar werkt niet bij iedereen op een goede manier. En er kan alles mee gebeuren.”