Poorten
Een stad heeft inwoners, die eruit afkomstig zijn. Zo heeft de hemel ook zijn burgers. Daarvan zegt Paulus dat hun wandel is in de hemel. Daar is hun burgerrecht en afkomst. Die stad is gevuld met burgers; niet alleen die er al zijn, maar ook zij die hier nog op aarde leven.Iedere stad heeft haar regeerder of koning. Zo waren er in vroeger dagen de koningen van Sodom en Gomorra. De hemel heeft ook een koning, een heerser: God de Vader als opperbevelhebber, zijnde de Koning der koningen. De Heere Jezus is hier Koning als Middelaar, na Zijn diepe vernedering.
Een stad heeft ook poorten, waar iedereen die in de stad mag komen, moet doorgaan. Wanneer er echter aan de hemel poorten worden toegeschreven, moet dit niet naar de letter worden verstaan. De eerste poort is hier de Heere Jezus, met al Zijn verdiensten en weldaden. Daarvan getuigt Hij Zelf: „Gaat in door de enge poort.” Wij moeten door deze poort ingaan, en zo niet, wij komen niet in die stad.
Een andere poort is de bekering en heiligmaking. Dat is niet anders dan Christus’ Geest deelachtig te zijn door wedergeboorte en vernieuwing. Deze poort moet men ook door, of men kan in deze stad niet komen.
De derde en laatste poort is de tijdelijke dood. Die moet men ook door, want hierdoor brengt de Heere Zijn kinderen in die stad.
Guillelmus Saldenus, predikant te ’s-Gravenhage (Geestelijke honingraat, 1695)