„Achter je nette pak zit een overspelig hart”
God zoekt geen keurig aangeklede kerkmensen, maar vuile en verachte zondaren, doorbrengers en overspelers, zei ds. H. Zweistra donderdag tijdens een middag voor de Balkanzending in Oldebroek.
Ds. C. L. Onderdelinden, predikant van de vrije oud gereformeerde gemeente te Oldebroek, opende de middag met 2 Petrus 1:19: „En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is.” „Dat klinkt niet hebberig”, zei hij, „alsof wij het hebben, wij het weten, wij het zijn. Petrus zegt dit van een missend mens. Het Woord des Levens is er voor een ten dode gedoemde, zowel hier als op de Balkan.”
De Balkanzending steunt het werk van ds. Simo Ralevic in voormalig Joegoslavië. Ds. Onderdelinden getuigde van het grote wonder dat dit Woord schijnt in duistere plaatsen. Hij waarschuwde ervoor niet te romantisch over het zendingswerk te denken. „Onderschat de moeilijkheden van het werk op de Balkan niet. Ds. Ralevic ontmoet heel veel tegenstand. Door de nieuwe godsdienstwetten wordt de vrijheid van vrije gereformeerden en vrije baptisten steeds verder beperkt. Je krijgt geen vergunning, de post raakt zoek, de telefoon is nog steeds niet aangesloten. Gangen van gemeenteleden en vrienden worden nagegaan, tot hier in Nederland toe.”
Ds. H. Zweistra, hervormd predikant in Leerbroek, sprak over Handelingen 10:28-36. Petrus ziet in het gezicht van de onreine dieren hoe God muren afbreekt en deuren opent, zei de predikant. „Wij mensen zijn vaak enghartig, gaan hoofden en neuzen tellen, wie er wel en wie er niet bij hoort. God is breder en ruimer dan wij zijn. Petrus wordt hier in de ruimte gesteld. Jood en heiden, van God gescheiden, mogen samen rusten in de uitgebreide handen van Immanuel.”
Er is geen reden om te wanhopen omdat God doorgaat met Zijn werk, onderstreepte ds. Zweistra. „Zeg nooit: Gods Geest is geweken. Nee, wíj zijn geweken. De boze zegt: Moet je eens kijken om je heen, wat een chaos in de vaderlandse kerk, wat een chaos in de afgescheiden kerken, in gezinnen en families. Maar dan klinkt het toch: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Het loopt geen ogenblik uit de hand. Gods Geest gaat die parels, gelegd in die modderpoel van het vlakke des velds, wassen, reinigen en hechten aan de middelaarskroon van Jezus.”
Ds. Zweistra keerde zich tegen mensen „die zichzelf een eigen God creëren, en een eigen hemel waar nette mensen in komen. Hosea moest naar de Wallen toe om een vrouw te gaan halen. In Hem komt het beeld van God openbaar: Hij zoekt het verlorene, het overspelige, het vuile, onedele, verachte. Heeft u wel eens gezien dat achter uw keurige pak en nette gewaden een bordeel aanwezig is?”
Micha 4:1-7 was het uitgangspunt voor de rede van ds. J. van Prooijen, predikant van de oud gereformeerde gemeente Bevervoorde in Rijssen. Hij wees zijn gehoor erop dat Nederland, evenals het volk Israël destijds, God heeft verlaten. „Israël heeft naar God niet gehoord. Trouw in de ceremoniën, maar lauw om de Heere lief te hebben. Ook in Nederland is zo veel kerkelijk gebeuren, er zijn zo veel christelijke dagen. Maar men is tevreden met plichten en eigen deugden. Waar is de vreze, waar is de vrucht dat God op het hoogst verheerlijkt wordt? Is ons hart waarlijk vervuld met de vreze Gods?”
Beschamend noemde ds. Van Prooijen de welvaart in Nederland als je die vergelijkt met de diepten waar de christenen op de Balkan doorheen moeten. „Ik weet zeker dat, als we hier door de helft van die diepten heen moesten, de kerken zo leeg zouden zijn. Dat kan ons verwende vlees niet hebben. We zijn als vetgemeste kalveren. We hebben zo veel gekregen, er is zo veel arbeid aan onze ziel ten koste gelegd, maar wat doen we met die waarheid? Denk erom, mensen, er wordt mest rond de boom gelegd, maar de bijl is alrede aan de wortel van de boom.”
De predikant vertelde over een oude vrouw in Middelharnis. Ze had een gulden nodig, en daar veel om gebeden. Op een ochtend kwam er een man die twee guldens op tafel legde. De vrouw weigerde ze aan te nemen. De man ging weer weg, al peinzend waarom ze het geld niet wilde hebben. ’s Avonds kwam hij nog een keer, en legde nu één gulden op tafel. „Die is van de Heere”, zei de vrouw, „die guldens van vanmorgen waren van de duivel.”