Onmisbare dorpelwachters
Het woord koster komt in de Bijbel niet voor. Toch is het een ingeburgerd begrip. In Psalm 84 staat: „Ik koos liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid.” De kanttekening verklaart: Dat is, in een geringen staat te leven, bedienende het ambt als van portier des tempels.”
Het kosterschap heeft oude papieren. Er is geen kerk in gebruik of er is een koster aan verbonden. Met alles wat deze functie met zich meebrengt.
Kosters oogsten waardering. Ze worden ook bestookt met kritiek. Te koud in de kerk, te warm. Hoe houd je iedereen te vriend en de kerk in het midden?
Kosters doen van alles en nog wat. Klokluiden, psalmborden vullen, warm water in de doopvont. Deuren openen, zorgen voor het glaasje op de kansel, het schoonhouden van het gebouw, soms met hulp van ijverige kerkleden.
En ook met het plamuurmes. Koster J. H. Schollaart van de Boezemsingelkerk in Rotterdam stak daarmee de kauwgom van de banken. Hij haalde elke maandag ook een halve vuilnisemmer papier van de grond. Die tijd is in Rotterdam voorgoed voorbij – het royale gebouw heeft afgesloten galerijen en is aanmerkelijk verkleind.
Schollaart had enkele ”bovenkosters” die op de stampvolle galerijen toezicht uitoefenden. Een van hen, J. van Wingerden, kwam op 18 januari 1952 de kerkenraadskamer binnen en bood zijn ontslag aan. Nog dezelfde avond kwam A. van de Meeberg naar deze kersverse vacature solliciteren. Hij werd meteen benoemd. ’t Was van korte duur: op 28 maart diende ook hij zijn ontslag in. De reden? Hij had zo veel te stellen met de jeugd, die bij voorkeur de drie galerijen opzocht, dat hij aangaf daardoor niet in staat te zijn de preek te volgen… Dat woog hem zwaarder dan het honorarium van 40 gulden per jaar.
Kosters staan regelmatig voor hete vuren. Roelf Koning, koster van de Nieuwe Kerk in Delft, kreeg zo’n vuurdoop toen hij nog maar amper in het kostersambt in Delft, zoals hij dat zelf uitdrukte, bevestigd was. Van zijn kennis maakte de Rijksgebouwendienst dankbaar gebruik toen er in het jaar van zijn aantreden twee koninklijke begrafenissen plaatshadden: op 30 maart 2004 prinses Juliana, op 11 december prins Bernhard.
Vroeger was het gebruikelijk dat de koster nevenfuncties had. Vaak fungeerde hij ook als begrafenisbedienaar. In grotere gemeenten werd hij bezoldigd. Behalve een bescheiden inkomen had hij nog wat emolumenten. Het gras rondom de kerk mocht hij zowaar voor eigen gebruik aanwenden als hij het gemaaid had. Stonden er vruchtbomen bij de kerk, dan waren de appels en peren voor hem. En… hij mocht de stompjes kaars uit de kroonluchters meenemen na afloop van de dienst. Preekte de dominee lang, jammer dan. Klonk het amen spoedig, dan nam hij halve kaarsen mee naar huis.
Kosters zijn onmisbaar in de eredienst. Wat mij betreft had W. G. van de Hulst een andere titel mogen kiezen voor een van zijn bekende kinderboekjes.