Ds. Westerink: Koelmanaffaire bewijst intolerantie
URK – De reacties tijdens de recente „Koelmanaffaire” vormen het zoveelste bewijs van de intolerantie van de tolerante samenleving, vindt ds. J. Westerink.
De christelijke gereformeerde emeritus predikant uit Urk sprak woensdag in de Pniëlkerk in zijn woonplaats voor een gehoor van zo’n 500 mensen over de nadere reformator Jacobus Koelman (1632-1695). Dat gebeurde tijdens een van de winteravondlezingen, die dit jaar in het teken van de kerkhistorie staan.
Ds. Westerink gaf aan dat hij al over Koelman had willen spreken voordat de maatschappelijke onrust ontstond, in november vorig jaar. Die begon nadat de hersteld hervormde predikant ds. A. Vlietstra uit Katwijk een gedeelte had geciteerd uit Koelmans boek ”De plichten der ouders”, over het kastijden van kinderen. Er werden zelfs Kamervragen over gesteld.
De predikant noemde de reacties het zoveelste bewijs van de intolerantie van de tolerante maatschappij. „De ruimte voor de christelijke minderheid wordt meer en meer beperkt”, vreest hij. Hij wees hier ook op de deining die recent ontstond rond de „homotherapie” van de christelijke organisatie Different. „Overal waar men meent iets te kunnen vinden in christelijke kring, springt men erbovenop.”
Ds. Westerink vindt het kwalijk dat de media de gewraakte zinnen van Koelman niet direct op hun juistheid hebben gecontroleerd. „Men deed niet zijn best om begrip op te brengen.” Hij merkte op blij te zijn met de uitleg die ds. C. J. Meeuse, predikant van de gereformeerde gemeente te Goes, tijdens de commotie had gegeven en noemde hem een „uitmuntende Koelmankenner.”
„We hoeven ons weinig illusies te maken over de toekomst”, zo zei de emeritus predikant. Des te meer nodig noemde hij het voor ouders, leerkrachten en ambtsdragers om kinderen en jongeren toe te rusten tegen de verleiding van de wereld en voor het moment „dat het vuur van de beproeving ons na aan de schenen gelegd wordt en we offers moeten brengen voor het christelijk geloof.”
Jacobus Koelman was volgens ds. Westerink „een geharnast strijder voor het Evangelie van vrije genade.” Hij typeerde hem ook als een „zelfstandige denker”, een „begaafd prediker” en een „pastor met liefde voor kinderen en jongeren in zijn gemeente. En de liefde van de jongeren was wederkerig.”
De predikant sprak van „de ironie van de geschiedenis” dat ook Koelman zelf met de Staten-Generaal te maken kreeg en verbannen werd vanwege bepaalde opvattingen. „Misschien was Koelman koppig als het ging om het afwijzen van de formulieren en de tweede feestdagen, maar hij was niet sektarisch.” Het was volgens hem vanuit gereformeerd denken dat Koelman zo handelde. Niet de kerk, maar de overheid pakte hem aan. „Koelman had niet verbannen mogen worden. De staat moet zich niet bemoeien met wat er in de kerk gebeurt: dan krijg je brokken.”
Ds. Westerink stelde dat het zelfs in de bloeitijd van de kerk „niet alles” was. „We moeten maar niet zeggen dat de vorige dagen beter waren dan nu.”
De blijvende betekenis van Koelman ziet hij in de eerste plaats in de boeken die hij nagelaten heeft, zowel vertaalde Engelse puriteinse werken als eigen geschriften. Als tweede noemde ds. Westerink de noodzaak van geloofsopvoeding die Koelman voorstond. „Het is de roeping van de ouders hun kinderen daarin voor te gaan. Dat gold toen en dat geldt nu.”