Hogere opleidingskosten door feminisering zorg
De dokter is steeds vaker een vrouw. Is dat erg? „Het is een hele investering als we straks twee artsen moeten opleiden voor één formatieplaats.”
Van een typisch mannenberoep begint dokter-zijn steeds meer een vrouwenberoep te worden, bespeurde de Utrechtse hoogleraar medische onderwijskunde G. Croiset in 2007. Een gezondheidszorg met voornamelijk vrouwelijke dokters noemde zij onwenselijk, „vooral voor de patiënt.”
Croiset, die zich vooral baseerde op de stijgende percentages vrouwelijke instromers in de opleiding geneeskunde, had een oplossing. Bij het universiteitsonderdeel waar zij de scepter zwaaide, kregen bij gelijke geschiktheid mannelijke kandidaten bij de selectie van studenten voortaan de voorkeur, kondigde de hoogleraar aan.
Croiset heeft het geweten. Door de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen werd ze zelfs voor de Commissie Gelijke Behandeling gedaagd. Die zaak liep met een sisser af; de commissie concludeerde dat de Utrechtse universiteit, in weerwil van Croisets uitspraken, geen voorkeursbeleid voerde en ook niet voornemens was dat te gaan doen.
Helemaal weg uit de publiciteit is het thema feminisering van de zorg sinds Croiset niet meer geweest. Zo werd haar pleidooi voor positieve discriminatie van mannen afgelopen zomer letterlijk herhaald door beleidsadviseur M. de Rond van artsenorganisatie KNMG, in een overigens op persoonlijke titel geschreven column in een vakblad. In oktober roemde plastisch chirurg I. Mathijssen als voorzitter van de specialistenvereniging van plastisch chirurgen in een radio-uitzending eveneens Croisets ideeën.
Grootste gemene deler in de argumentatie: de patiënt moet kunnen kiezen tussen een mannelijke en een vrouwelijke arts. De Rond en Mathijssen uiten daarnaast hun zorg over de voorkeur van vrouwelijke artsen om parttime te werken, met als mogelijk gevolg een toename van het aantal risicovolle overdrachtsmomenten. Het taboe op pleidooien voor positieve discriminatie van mannen lijkt dus zowel in universiteiten als in ziekenhuizen te zijn geslecht.
Of dat ook betekent dat instellingen binnenkort de daad bij het woord voegen? „Dat betwijfel ik”, zegt arts maatschappij en gezondheid V. Slenter. Hij is directeur van het Capaciteitsorgaan, de instantie die het ministerie van Volksgezondheid adviseert over de vraag hoeveel basisartsen er mogen instromen in een vervolgopleiding tot medisch specialist om de aantallen van deze specialisten op het benodigde peil te houden.
„Voor universiteiten is dit eigenlijk al een non-discussie”, zegt Slenter, terwijl hij de cijfers erop naslaat (zie kader). Onder specialisten leeft het thema volgens hem waarschijnlijk nog wel, omdat de instroom van vrouwen in veel van hun beroepsgroepen elk jaar weer een stukje hoger ligt. „Bij hen kan het af en toe nog leiden tot wat rumoer, al verwacht ik dat dit vooral intern zal zijn. En ik sluit niet uit dat ook daar de feminisering uiteindelijk wordt gezien als een natuurlijk gegeven, al was het alleen maar omdat de vervrouwelijking op termijn naar verwachting niet blijft toenemen en toenemen, maar zich stabiliseert. Bovendien verschilt de situatie van specialisme tot specialisme.”
Negeren kortom, die feminisering? Nee, zegt Slenter. Voor de drie hoofdgroepen van huisartsen, medisch specialisten en sociaal geneeskundigen die het Capaciteitsorgaan registreert, liggen de aantallen gewerkte uren van vrouwen telkens lager dan die van mannen. „Dat gegeven is wel degelijk relevant voor het op peil houden van de benodigde capaciteit. Stereotiep is dat de vertrekkende specialist een fulltime werkende man is, terwijl de inkomend specialist vrouw is en liever 0,8 fte werkt. Dat betekent dat er vijf nieuwe vrouwen nodig zijn om vier vertrekkende mannen te vervangen.”
De feminisering kan er dus toe leiden dat er op termijn 25 procent meer artsen nodig zijn, zonder dat de beschikbare capaciteit verandert. Slenter: „Deze artsen moeten wel worden opgeleid. Dat brengt naast hoofdbrekens over het waarborgen van de kwaliteit ook financiële kosten mee.”
Ook artsenorganisatie KNMG ziet het stijgen van de opleidingskosten als het meest zorgelijke bijeffect van de toenemende tendens tot deeltijdwerken, zegt directeur beleid en advies L. Wigersma. „Het is een hele investering als we straks twee artsen moeten opleiden voor één formatieplaats.”
Wigersma benadrukt dat de opmars van parttimebanen niet alleen is toe te schrijven aan de feminisering van de medische beroepsgroep, een ontwikkeling waaraan de KNMG overigens po-sitieve kanten ziet. Wigersma: „Ik kan me voorstellen dat de ziekenhuiscultuur hierdoor her en der wat vriendelijker en socialer wordt en iets minder machotrekjes krijgt. Dat zou onmiskenbaar een gunstig neveneffect kunnen zijn.”
En de kans op meer risicovolle overdrachtsmomenten? Wigersma: „Dat moet voor artsen, maar ook voor zorgverzekeraars een afzonderlijk aandachtspunt zijn. Ik zou dat niet per se willen relateren aan een toenemende instroom van vrouwen in het doktersvak.”
Feminisering in fasen en cijfers
Het aandeel vrouwelijke instromers in de studie geneeskunde steeg tussen 1984 en 2003 van 48 naar 69 procent en schommelt sinds dat jaar tussen de 65 en de 69 procent. Logischerwijs volgt ook de instroom van afgestudeerde, vrouwelijke basisartsen in het artsenregister deze trend, maar gelet op de studieduur met een faseverschil van circa zeven jaar. Het aandeel vrouwen in deze instroom stabiliseert zich dus sinds 2010 rond dezelfde waarde van circa 67 procent.
De voorlaatste tussenstap is de instroom van vrouwen in de vervolgopleiding tot huisarts, die zich alweer een aantal jaren stabiliseert rond iets meer dan 70 procent, dan wel in die tot medisch specialist. Het aandeel vrouwen in deze instroom bedraagt momenteel 59 procent en zal de komende jaren naar verwachting nog stijgen.
Door deze trends stijgt uiteindelijk ook het percentage vrouwen in de medische beroepsgroepen zelf. Deze ontwikkeling verloopt echter traag, omdat een volledig opleidingstraject dertien tot zestien jaar duurt en de samenstelling in de beroepsgroepen alleen verandert als mannen die stoppen met werken worden vervangen door nieuw inkomende vrouwelijke specialisten. In het laatste peiljaar, 2008, was 43 procent van de huisartsen en gemiddeld 32 procent van de medisch specialisten vrouw.