Commentaar: Van Deursen en de geest van de Arabische lente
De historicus A. Th. van Deursen, die deze week stierf, mocht graag aan cultuurkritiek doen. Niet zelden riep hij daarmee zelf ook kritiek op. Zijn prachtige rede ”Huizinga en de geest der eeuw” uit 1994 is wel een van zijn meest omstreden stukken geworden. Hij verbond daarin de door liberalen geliefde historicus Johan Huizinga (1872-1945) aan de van jood christen geworden dichter Isaäc da Costa (1798-1860), en vooral aan diens boek ”Bezwaren tegen de geest der eeuw”. Uit diverse terugblikken op het werk van Van Deursen bleek dat dit nog altijd een gevoelige snaar is.
In deze lezing legt Van Deursen vooral twee vereisten van Huizinga voor een beschaving langs de moderne cultuur, namelijk (zelf)beheersing en het streven naar een hoger ideaal. In elke cultuur gaat het uiteindelijk om de beheersing van de wilde natuur. Het hogere ideaal is wat een cultuur haar voortbestaan kan geven. Op dit punt sprak Van Deursen Huizinga hartelijk na: ook de holbewoner had zijn natuurlijke aandriften, dus van het lichamelijke kan een beschaving niet leven. „Zonder hogere norm is de rede uitgeleverd aan lust”, stelde Van Deursen vast.
Van Deursen beschrijft hoe Huizinga zich al in de jaren dertig afvroeg of de moderne mens zijn cultuur wel zou behouden. Overigens zocht Huizinga het ‘hogere’ niet in de „ere Gods”, waarin eerdere geslachten dat vonden.
Deze week zagen we hoe opnieuw een Arabische leider, de Jemenitische president Saleh, het veld moest ruimen omdat de druk vanuit het volk te groot werd. En slechts negen maanden na het vertrek van de Egyptische president Mubarak staat het Tahrirplein in Caïro opnieuw vol met betogers die het „onmiddellijke” vertrek van de interim-regering eisen.
Wie deze zogeheten Arabische lente overziet vanuit dit perspectief, vraagt zich af wat het „hogere” is in deze beweging. Dat is niet de „ere Gods” zoals die door christenen in het land van Huizinga en Van Deursen is verstaan. Is het dan een democratisch ideaal dat –hoewel volstrekt horizontaal– staat voor een respectabel samenleven van verschillende mensen van diverse godsdiensten? Of zal het uiteindelijk toch blijken te gaan om een ideaal van een islamitische samenleving, waarin voor religieuze en politieke diversiteit weinig ruimte is? Uit de geschiedenis weten we dat zulke regimes van (zelf-)beheersing weinig willen weten.
In het licht van de Arabische opstand zijn Van Deursens citaten van Da Costa minstens even belangwekkend. Als alleen mensen de dienst uitmaken, zegt deze dichter, „dan blijft ons geen hogere maatstaf dan de ”geliefkoosde gevoelens van een wufte menigte”.” Waarschijnlijk zouden ook de betogers in Caïro geen hogere waardering hebben gekregen dan „wufte menigte.”
In een autocratie als Egypte was het leven niet altijd een pretje. Maar wie met het regime wist om te gaan, kon het er uithouden. Ondanks alle mooie woorden is er geen enkele garantie dat dit beter wordt.
Nu hebben ervaringen uit het verleden geen voorspellende waarde voor de toekomst. Ook niet als ze zijn overdacht door grote geesten als Da Costa, Huizinga en Van Deursen. Maar reden tot optimisme is er evenmin.