„Probleem: als Bijbel waar is, moet mijn leven veranderen”
LEIDEN – De kérn van het probleem als het gaat om de vraag of de Bijbel betrouwbaar is, zo zei dr. M. J. Paul woensdag in Leiden, is vaak: „Áls de Bijbel waar is, en bijvoorbeeld ook de wonderen die erin worden beschreven echt gebeurd zijn, moet ik mijn leven veranderen. En dat wil je, of niet.”
In welke zin is de Bijbel betrouwbaar? Over onder andere die vraag gingen twee oudtestamentici, dr. P. Sanders en dr. Paul, woensdag met elkaar in discussie tijdens het laatste ”Leidse herfstdebat”. Dr. Sanders: „Dat de Bijbel betrouwbaar is, is een geloofsuitspraak.” Dr. Paul: „De betrouwbaarheid van de Bijbel beperkt zich niet tot geloofsuitspraken, maar strekt zich ook uit tot de historische weergave van de geschiedenis van het volk Israël – zonder dat daarbij onze huidige normen van geschiedschrijving gelden.”
Jaarlijks organiseert de Universiteit Leiden een serie debatten over „controversiële thema’s.” Aan die traditie kwam woensdag –vooralsnog– een einde: volgend jaar verhuist de vestiging Leiden van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) naar Amsterdam. „Toch wel wat onwerkelijk”, merkte een bezoekster die de disputen sinds 1988 bijwoont, aan het slot op. Er ís echter een lichtpuntje, kon debatleider prof. dr. Th. M. van Leeuwen meedelen: „De Stichting Leidse Lezingen denkt na over een vervolg. We proberen deze rijke traditie voort te zetten. Het gaat niet allemáál naar Amsterdam.”
Canonvorming
Uitvoerig komt deze middag de canonvorming aan de orde: de manier waarop bepaalde boeken al of niet in de Bijbel zijn terechtgekomen. Daar zat een flink subjectief element in, zegt dr. Sanders, verbonden aan de vestigingen Utrecht en Leiden van de PThU. „In de tijd van de Reformatie is gekozen voor een kleinere canon dan de in de Katholieke Kerk gangbare. Er is teruggegrepen op de Joodse canon, met het argument: dát is de oorspronkelijke canon. Een van de argumenten daarbij was het citeerargument: worden teksten uit een boek geciteerd in het Nieuwe Testament?”
Op beide argumenten valt wel wat af te dingen, aldus de oudtestamenticus. „Uit Jezus Sirach wordt geciteerd in het Nieuwe Testament, uit 1 Henoch ook; maar uit Prediker niet. Toch is Prediker in de canon terechtgekomen, beide andere boeken niet. Dat zijn menselijke beslissingen geweest – God zegt niet: Prediker hoort er niet bij, of wel. Dat de Reformatie heeft gekozen voor een kleinere canon dan de gebruikelijke had óók te maken met het feit dat de Katholieke Kerk zich voor bepaalde elementen in haar leer –voorbidding door heiligen, het vagevuur– beriep op sommige, door de Reformatie niet meer als canoniek erkende, boeken.”
„Het verbaast me”, zegt dr. Paul, docent aan de Christelijke Hogeschool Ede en de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven, „dat je de canonvorming zo laat dateert. In mijn optiek is die al veel eerder begonnen. Mozes kreeg de opdracht om de Tien Geboden in de ark te leggen, in het heiligdom. Van andere Bijbelboeken weten we dit ook. Wanneer kreeg een document status als goddelijk geschrift? Als het in de tempel werd bewaard. En als Flavius Josephus eeuwen later naar Rome gaat, vertelt hij dat hij de originele rollen uit de tempel heeft kunnen meenemen. In mijn proefschrift, dat ik hier in 1988 verdedigde, stel ik dat de Joodse canon al voor 200 voor Christus is vastgesteld: voordat de splitsing ontstond tussen sadduceeën, farizeeën en zeloten.
Meer inhoudelijk: heel wat Bijbelboeken dienen zichzelf aan als goddelijk. Mensen hóórden de stem van God. Jeremia heeft niet gedacht: Nu ga ik eens een boek schrijven, nee: hij móést profeteren. Hij wist: Dit is het Woord van God – en dan kun je alleen maar ja of nee zeggen.”
„Er is onvoldoende reden om het ontstaan van diverse Bijbelboeken die oude geschiedenissen beschrijven, waaronder Genesis tot en met Jozua en Job, na het tweede millennium voor Christus te dateren”, luidt een andere stelling van dr. Paul. „Bij een boek als Deuteronomium zie je enorm frappante overeenkomsten met Hethietische verdragen van rond 1400. En in het boek zélf klinkt de waarschuwing dat er niets aan toegevoegd noch afgedaan mag worden. Mede op grond daarvan keer ik me tegen bijvoorbeeld de bronnentheorie, die ervan uitgaat dat er voortdurend gewijzigd en aangevuld is in zulke geschriften.”
„Ik ben het met u eens dat wetenschappers theorieën als deze wel eens te gemakkelijk hebben omarmd”, zegt dr. Sanders. Anderzijds: „Is een geschrift dan goddelijk omdat het oud is?” Dr. Paul: „Ik wil de bewijslast omdraaien. Mijn centrale punt is openbaring: het Woord komt van een andere kant. En dan is Deuteronomium een geschrift dat zich aandient als vroeg. En zeg ik: Kom dan maar eens met bewijzen dat het dat niet is.”
Wonderen
Hoe te denken over de wonderen in de Bijbel? Sanders, afkomstig uit de Gereformeerde Kerken: „Ik heb in het katholieke onderwijs gewerkt, met leerlingen die niets met de kerk hadden. Daar heb ik veel met hen uit de Bijbel gelezen. En je merkte nogal eens dat ze het christelijk geloof toch best overtuigend vonden. Maar, ja, die wonderen! Dat er een leeg graf is geweest, dat Jezus is opgestaan, dat geloof ik ook. Maar kun je zeggen: Jij gelooft dit of dat wonder in de Bijbel niet, dus…? Het gaat veel meer om de verkondiging.”
Dr. Paul: „Dat laatste onderstreep ik. Op momenten dat het er echt op aankomt, rond ziekte of dood, gaan de gesprekken niet meer over vragen als deze. Maar waar ik nogal eens tegen aanloop, en dat is volgens mij de kern van het probleem: „Mart-Jan, als jij gelijk hebt, en de Bijbel is waar, dan moet ik mijn leven veranderen.” En dat wil, je of niet.
Ik vind het heel mooi om te horen dat u de opstanding van Jezus Christus aanneemt. Maar dan zou ik zeggen: Als er dan zó’n enorm groot wonder heeft plaatsgevonden, hoeven we toch helemaal geen moeite te hebben met die andere, relatief kleinere wonderen?”
Debatleider prof. Van Leeuwen: „En er gebeuren vanuit het geloof nóg wonderen.”