Richard Saltonstall: medestichter van een puriteinse kolonie in Noord-Amerika
Enkele monumenten in Watertown, een stad in New England in Amerika, houden de gedachtenis levend aan zijn stichter Sir Richard Saltonstall (ca. 1586-1661).
Met een groep uitgeweken Engelse puriteinen kwam Saltonstall hier in 1630 aan, maar nog geen jaar daarna keerde hij naar zijn geboorteland terug. Sommigen beweren dat zijn portret door Rembrandt is geschilderd, toen hij in 1644 in Nederland verbleef. Dit jaar is het 350 jaar geleden dat er aan zijn zwervende bestaan een einde kwam.
Richard Saltonstall behoorde tot een welgestelde familie van kleermakers uit Yorkshire in Engeland. Hij studeerde aan het Clare College in Cambridge en werd in 1618 in de adelstand (tot ”knight”) verheven en werkte daarna enige tijd als rechter in West-Riding.
In augustus 1629 sloot hij zich aan bij een groep investeerders, onder wie John Winthrop, die in Cambridge een contract opmaakte om op basis van een door de koning verleend ”charter” (octrooi) in Noord-Amerika een kolonie te stichten. Zij beoogden niet alleen rendement op hun investering, maar ten diepste was het hun bedoeling om in Amerika een puriteinse gemeenschap te stichten.
Het werd in eigen land steeds moeilijker om de puriteinse beginselen in praktijk te brengen. Koning Karel I en zijn vazallen in de Anglicaanse Kerk eisten onvoorwaardelijke onderwerping aan de leer en de praktijk van de staatskerk en gaven geen ruimte voor enige afwijking daarvan.
De latere aartsbisschop van Canterbury, William Laud, maakte bezwaar tegen het verleende octrooi en wilde op die manier de puriteinse emigratie voorkomen. Hij kon echter niet verhinderen dat in april 1630 vier schepen met bijna 700 passagiers het ruime sop kozen, weldra gevolgd door nog meer kolonisten. Saltonstall –inmiddels weduwnaar– voegde zich met vijf van zijn zes kinderen bij hen.
Zevende kerk
Bij de Charlesrivier in de kolonie Massachusetts verrezen spoedig nederzettingen, zoals Boston en Cambridge (Newtown). Daar werden kerkgemeenten gevormd en ”de zevende kerk van Christus” werd die van Watertown. De kolonistenkapitein Edward Johnson (1598-1672) tekent in zijn boek ”Wonder-working Providence, 1628-1651” aan dat Watertown door Sir Richard Saltonstall werd gesticht, „die bij aankomst enig vee en personeel bij zich had.”
De eerste predikant van deze puriteinse gemeente was George Philips, „een man machtig in de Schriften en zeer ijverig om de mening van Christus daarin te onderzoeken.” Om tot de gemeente te worden toegelaten moest men niet alleen eenvoudig zijn geloof belijden, maar ook voor de gemeente een getuigenis geven van de manier waarop men dit geloof had verkregen. Alleen zulke leden hadden toegang tot de sacramenten, wat betekende dat kinderen van niet-belijdende kerkgangers ongedoopt bleven.
Deze kerkelijke praktijk, die gebaseerd was op een ”covenant” (een verbond), gold in die tijd voor alle nederzettingen. Men spreekt van de congregationalistische gemeentevorm. De koloniale raad van Massachusetts bestond ook alleen uit mannelijke leden die volwaardig lid van de kerk waren. Kolonisten die er sektarische en onchristelijke ideeën op nahielden werden zo veel mogelijk geweerd. Deze vorm van theocratie werd de basis van de kolonie, die de eerste jaren werd bestuurd door gouverneur John Winthrop.
Geen gouverneur
Het is niet duidelijk waarom Sir Richard de kolonie zo gauw verliet. Sommigen beweren dat de reden hiervan was dat hij zich door de benoeming van Winthrop tot gouverneur gepasseerd voelde. Na zijn terugkeer in Engeland in 1631 met twee dochters bleef hij nog betrokken bij de gang van zaken in de kolonie.
Toen enkele jaren later Connecticut als tweede kolonie werd gevormd, was hij een van de octrooihouders. In juni 1635 stuurde hij een schip met twintig knechten naar het nieuwe gebied om mee te helpen aan de ontginning. Deze investering liep uit op een fiasco. De financiële verliezen die het gevolg waren van deze onderneming, waren aanzienlijk. Saltonstall was genoodzaakt een deel van zijn bezittingen in Engeland en Ierland af stoten.
Hij probeerde hierop in de Hollandse Republiek fortuin te maken. Tijdens de ”English Revolution” in zijn eigen land (het conflict over de vraag onder wiens gezag Engeland, Schotland, Ierland en Wales zouden vallen) koos hij de zijde van het parlement. Toen de oorlog eindigde in de overwinning van de puriteinen, werd zijn positie aanmerkelijk verbeterd. In maart 1650 werd hij benoemd bij de ”High Court of Justice”, de belangrijkste rechtbank, met als taak de tegenstanders van het nieuwe regiem te straffen. Hij steunde de nieuwe machthebber, de puritein Oliver Cromwell, en wist in 1658 het landgoed Brymbo Hall bij Wrexham aan zijn bezittingen toe te voegen.
Cromwell behoorde tot de zogenaamde independenten, die dezelfde kerkvorm voorstonden als die in New England. Het grote verschil met de Amerikaanse geestverwanten is echter dat deze de tolerantie ten opzichte van andersdenkenden die Cromwell voorstond, met klem afwezen.
Vermanen
Sir Richard voelde zich geroepen om zijn oude vrienden en geloofsgenoten in Noord-Amerika te vermanen over hun in zijn ogen intolerante optreden. De puriteinen waren voor de vrijheid van geweten naar Amerika gegaan en nu deden zij dezelfde dingen als hun vervolgers in Engeland. Hij schreef hun een brief die geen dagtekening heeft, maar waarschijnlijk in de herfst van 1651 werd verstuurd. In dat jaar werden drie baptisten wegens hun opvattingen over de doop veroordeeld.
Saltonstall wond er geen doekjes om in zijn brief aan de predikanten van Boston, John Cotton en John Wilson. Hij schreef: „Het bedroeft mij om te horen wat voor verdrietige dingen van uw tirannie en vervolging in New England dagelijks plaatshebben.” Mensen werden beboet, geslagen en gevangengezet om hun geweten. „Echt, vrienden, uw praktijk om in zaken van de godsdienst mensen te dwingen dingen te doen waarvan zij niet ten volle overtuigd zijn, zet hen aan tot zonde, want de apostel zegt ons in Romeinen 14:23 dat wij hierdoor huichelaars maken die in hun uiterlijk gedrag zich aanpassen vanwege angst voor straf.” Zo behoorden Gods kinderen niet te handelen, aldus Saltonstall. „Ik verzeker u dat Gods volk hier in de openbare samenkomsten bidt of de Heere u zachtmoedige en nederige harten wil geven, om niet zozeer de strijd om eenvormigheid, maar om de eenheid in de band des vredes te bewaren.” Hij gaf aan dat hij in Holland christenen had ontmoet die serieuze plannen hadden om naar de kolonie te komen, maar die baptisten, ”seekers”, antinomianen en dergelijke zijn. Zij werden afgewezen en kregen van gouverneur Dudley te horen: „God verhoede dat onze liefde voor de waarheid zo breed zou zijn dat wij dwalingen zouden toelaten.”
Aan het slot van de brief schreef Saltonstall: „De God van lijdzaamheid en vertroosting geve u dat u aldus ten opzichte van elkaar mag staan, naar het voorbeeld van Jezus Christus, onze gezegende Zaligmaker, in Wiens eeuwige armen Hij u wil bewaren.”
Geen zonde tolereren
Het antwoord van Cotton was niet mals. Hij gaf aan dat een van de veroordeelde baptisten op eigen houtje „tegen de orde en regering van onze gevestigde kerken” de overdoop heeft toegepast. Hij vond dat Saltonstall te gemakkelijk oordeelde. New England wilde geen gewetens binden, maar evenmin de zonden tolereren. Openbare overtredingen, zoals de ontheiliging van Gods dag, moesten bestraft worden en daar viel ook de handelwijze van sektarische geesten onder die in het openbaar Gods waarheid geweld aan deden. Het was volgens hem niet verkeerd om mensen ertoe te bewegen Gods wetten te eerbiedigen. „Koning Josia dwong heel Israël om de Heere hun God te dienen (2 Kron. 34:33)” en hierin handelde hij niet verkeerd. Beter was het hypocrieten te maken dan wereldlijke personen hun gang te laten gaan. God is een God van orde en Hij verlangt van een christelijke overheid dat deze wanorde tegengaat, aldus Cotton. „Sommigen ontkennen de godheid van Christus, sommigen Zijn menselijke natuur; sommigen loochenen hemel en hel.”
Kennelijk doelde Cotton op de sekten en dwaalgeesten die in Engeland onder het tolerantie bewind van Cromwell hun gang konden gaan. Kwam deze politiek een christelijke natie ten goede, zo vroeg Cotton zich af. Het lag volgens hem in New England niet zo zwart-wit als Sir Richard voorgaf, want ook Amerika liet anabaptisten en andersdenkenden toe. Maar hij vroeg wel waakzaam te blijven om te voorkomen dat zij wanorde zouden verwekken en de zaak van Christus schade doen.
Arrestatiebevel
Nadat de verdreven koning Karel II in 1660 naar Engeland terugkeerde en de puriteinen ging vervolgen, werd er ook tegen Saltonstall een arrestatiebevel uitgevaardigd. Hij wist zich in veiligheid te brengen, maar overleed in 1661 in Crayford in Kent. De juiste sterfdatum is niet bekend, maar naar alle waarschijnlijk was dat in september.
Onder zijn nakomelingen waren er velen die belangrijke posities bekleedden. Zijn zoon Richard (1610-1686) was een aantal jaren betrokken bij het koloniale bestuur van Massachusetts en zijn kleinzoon Gurdon Saltonstall werd gouverneur van Connecticut.
Getuigenis over een puriteinse kolonie
„En u, New England, die verhoogd bent in de voorrechten van het Evangelie boven veel andere volken, ken de tijd van uw zegening en beschouw de grote dingen die de Heere voor u gedaan heeft. Het Evangelie heeft een vrije voortgang in alle plaatsen waar u woont. O, dat het ook door u mag verheerlijk worden (…).
Zijt niet hooggevoelende, maar vrees vanwege uw gevaar dat hoe meer u hiermee in aanraking geweest bent, des te meer u zult moeten verantwoorden (…).
Bedenk dat bij de minste verwaarlozing daarvan God uw kandelaar uit uw midden kan wegnemen (…).”
(Peter Bulkeley (1583-1659) in ”The Gospel Covenant or the Covenant of Grace opened” (Londen, 1646).