Calamiteitenhospitaal in Utrecht viert twintigste verjaardag
Het Calamiteitenhospitaal van het UMC Utrecht en het ministerie van Defensie kan binnen een halfuur volledig operationeel zijn. Er is plek voor zo’n 300 slachtoffers. Een fenomeen dat uniek is in Europa en komende week zijn twintigste verjaardag viert.
De tientallen bedden, afgeschermd met blauw folie, staan in lange rijen opgesteld in de diverse ruimtes waarin slachtoffers bij een ramp –in Nederland of daarbuiten– kunnen worden behandeld. In de hal wijzen gekleurde pijlen op de grond hulpverleners de weg: de groene lijn staat voor lichtgewonden, de gele voor slachtoffers die binnen zes uur een behandeling nodig hebben en een rode lijn voor patiënten van wie het leven in acuut gevaar is.
Als het nodig is, kan het Calamiteitenhospitaal binnen een halfuur veranderen in een volledig operationeel ziekenhuis waarin artsen en verpleegkundigen grote aantallen slachtoffers tegelijk kunnen behandelen. Sinds zijn openstelling in 1991 is het 36 keer gebruikt, de laatste keer voor de opvang van Libische slachtoffers. Na de brand in een verzorgingshuis in Nieuwegein in juni waren binnen een paar uur bijna vijftig gewonden nagekeken en behandeld, inclusief negen intensivecarepatiënten.
Chirurg Geertruid Marres analyseerde alle openstellingen van het noodhospitaal sinds de start van de voorziening in 1991. Zij promoveert woensdag op de resultaten van haar onderzoek. Het viel haar op dat het ziekenhuis behalve voor de rampenopvang in eigen land ook steeds een belangrijke rol heeft gespeeld bij de repatriëring van slachtoffers uit het buitenland, zoals na de tsunami in Zuidoost-Azië in 2004. „De mogelijkheid van isolatie van grote aantallen gerepatrieerde patiënten in het Calamiteitenhospitaal voorkomt besmetting met de gevreesde MRSA-bacterie in reguliere ziekenhuizen, zodat die niet het gevaar lopen afdelingen te moeten sluiten”, aldus Marres.
„Bij grootschalige incidenten is niet zozeer de aard van de verwondingen het probleem, maar veel meer dat het om veel slachtoffers gaat. Van groot belang is dat er een overzicht is van alle patiënten en dat duidelijk is wie er als eerste hulp nodig heeft. Het noodhospitaal is juist daarop ingesteld. Patiënten worden online geregistreerd. Artsen hebben een realtime overzicht van de patiënten die binnen zijn en van de aard van hun verwondingen.”
Er zijn volgens Marres echter genoeg voorbeelden te geven van situaties waarin het Calamiteitenhospitaal niet tot nauwelijks werd gebruikt, terwijl dat wel grote toegevoegde waarde had kunnen hebben. „Bij de nieuwjaarsbrand in Volendam werden enkele slachtoffers zelfs helemaal in Antwerpen opgenomen. Bij de ramp met Turkish Airlines in 2009 hadden hulpverleners grote moeite met de vaststelling van het aantal slachtoffers, de ernst van hun verwondingen en waar ze zich bevonden. Daardoor werd het ene ziekenhuis in de omgeving nauwelijks gebruikt, terwijl het andere werd overbelast. Er was een ziekenhuis dat alle geplande operaties stillegde om capaciteit vrij te maken voor de slachtoffers, maar uiteindelijk werden niet meer dan drie gewonden binnengebracht.”
Vaak wordt door hulpverleners gekeken naar ziekenhuizen die niet al te ver van de rampplek liggen, signaleert Marres. „Niet de afstand moet de graadmeter zijn, maar de tijd waarbinnen iemand de juiste behandeling kan krijgen. Een ziekenhuis in de buurt kan in vijf minuten bereikt zijn, maar bij aanvoer van grote groepen gewonden tegelijk loopt de wachttijd voor patiënten te veel op.
Slachtoffers die levensgevaarlijk gewond zijn, moeten uiteraard zo snel mogelijk naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis of traumacentrum. Medici daar kunnen zich volledig richten op de ernstig gewonden, terwijl het Calamiteitenhospitaal opvang biedt voor alle andere slachtoffers. Dat heeft alles in huis voor een snelle en adequate behandeling. Daarnaast kan het de familie op een centrale plek bij elkaar brengen en houden autoriteiten en rampcoördinatoren het overzicht. Bovendien is het traject vanaf de plaats van de ramp naar het ziekenhuis overzichtelijker.”
Marres concludeert dat het Calamiteitenhospitaal nog te weinig wordt benut. „Niet altijd is de brede inzetbaarheid ervan bekend bij degenen die in de diverse veiligheidsregio’s in ons land beslissingen moeten nemen voor de opvang van slachtoffers. Als je een beeld hebt van wat er allemaal mogelijk is in het noodhospitaal denken hulpverleners er eerder aan. Het is een nationale faciliteit en volledig voorbereid op een grote ramp.”
Het paraat houden van het noodziekenhuis kost weliswaar geld, maar levert ook een forse kostenbesparing op, zegt Marres. „Het is erg kostbaar als reguliere ziekenhuizen geplande operaties of zorg moeten stilleggen wanneer ze onverwacht een grote groep slachtoffers moeten opvangen. Dat gaat ten koste van andere patiënten. Operatiekamers worden niet volledig benut als het aantal slachtoffers dat binnenkomt achteraf toch tegenvalt. Bovendien blijft het vaak lang onzeker of en hoeveel slachtoffers er zullen komen. In het Calamiteitenhospitaal staat alles klaar en gaan behandelingen nooit ten koste van de reguliere capaciteit.”
Feiten
Het Calamiteitenhospitaal –in de kelder van het UMC Utrecht– heeft een oppervlakte van 8000 vierkante meter en bestaat uit een intensivecareafdeling (12 bedden), een medium-/lowcareafdeling (50 bedden) en twee lowcareafdelingen (200 bedden). Verder heeft het de beschikking over vier isolatieboxen, drie operatiekamers, een röntgenafdeling en een ruimte waar slachtoffers kunnen worden geselecteerd op de ernst van hun verwondingen. De behandelruimte heeft 35 bedden.