Paul moest Paulus worden: Paul Eber (1511-1569)
In Kitzingen, een plaats nabij het Duitse Würzburg, werd 500 jaar geleden Paul Eber geboren. Het was kort na middernacht op 8 november van het jaar 1511.
Zijn vader was een kleermaker zonder veel geld of goed. Maar voor het onderwijs van de jonge Paul werden geen kosten gespaard. Op school viel hij op door zijn heldere verstand en zijn leergierigheid. Daarom mocht hij van zijn vader op 12-jarige leeftijd verder studeren aan een goed bekendstaande school te Ansbach, ongeveer 80 kilometer van huis. De jonge Paul studeerde hard, maar zijn lichaam bleek te zwak voor zijn leergierige geest. Na een jaar werd hij ziek. De bezorgde vader stuurde een oudere broer om Paul naar huis te halen.
Toen Paul met zijn broer onderweg was naar huis, schrok het paard waarop hij reed plotseling en wierp zijn rijder af. De knaap bleef met een voet in de stijgbeugel hangen en werd honderden meters meegesleurd. Zijn uiterlijk bleef ten gevolge hiervan levenslang geschonden en hij kon zich voortaan slechts houterig voortbewegen. Een jaar lang duurde het herstel. Zijn vader zag dat Paul voor het doen van handwerk nog minder geschikt was dan voorheen en liet hem zijn studie vervolgen in Neurenberg.
Melanchthon
Het was inmiddels 1525 en sinds Pauls geboorte was er in Duitsland eel veranderd. Nog maar acht jaar geleden had Luther zijn stellingen aan de slotkapel gespijkerd. Vier jaar geleden was hij in de ban gedaan. Een jaar later, in 1522, was zijn vertaling van het Nieuwe Testament verschenen. En nog maar een halfjaar eerder was de boerenopstand in alle hevigheid uitgebroken en neergeslagen. Verandering hing in de lucht.
In Neurenberg was de school reeds geënt op het gedachtegoed van Luther en de jonge Paul raakte hierdoor bezield. Tegen het einde van zijn studie, zo schreef hij, werd hij vervuld van „een ongelofelijk verlangen” om zo snel mogelijk naar Wittenberg te gaan. Hij wist daarvoor een beurs te bemachtigen. In 1532 kwam hij daar aan om lessen van Luther te volgen, met wie hij op goede voet kwam te staan. Luther nodigde hem aan zijn tafel uit, waar hij Philippus Melanchthon ontmoette. Omdat deze een slecht handschrift had en Paul juist zeer netjes schreef, werd hij diens secretaris.
Met Melanchthon kreeg Paul Eber een zeer goede band. De verhouding van leraar tot leerling ontwikkelde zich langzamerhand tot een levenslange vriendschap. Melanchthon zocht zelfs een vrouw voor hem uit, met wie Eber een gelukkig huwelijk had. Hoewel het verdriet hem niet bespaard bleef: van zijn veertien kinderen overleefden er slechts vier hun vader.
Zware tijden
Vanaf 1536 mocht Paul Eber zelf jongere studenten onderwijs geven. Maar een officiële aanstelling tot docent liet nog acht jaar op zich wachten. Aanvankelijk doceerde hij Latijn en fysica. In dat laatste toonde hij zich een kind van zijn tijd, door astronomische waarnemingen astrologisch uit te leggen. Zo deed hij dreigende toekomstvoorspellingen op grond van het verschijnen van een komeet.
Eber was nog niet zo lang hoogleraar te Wittenberg toen Luther zijn einde voelde naderen. Op zijn laatste verjaardag riep Luther een vijftal goede vrienden bij zich om samen de maaltijd te gebruiken. Na afloop waarschuwde hij hun voor de zware tijden die na zijn dood komen zouden: „Daarom bid, bid vurig na mijn dood!” Vervolgens richtte hij zich in het bijzonder tot Eber: „Je heet Paul. Welnu, word dan een Paulus, zodat je naar zijn voorbeeld je ervoor inspant de leer van Paulus standvastig te behouden en te verdedigen.” De zware tijden die Luther zag aankomen, hielden mede verband met het concilie van Trente en alle politieke en kerkelijke verwikkelingen die daaraan vastzaten.
Eber nam zijn taak als docent hoog op. De wetenschap was voor hem een middel tot verspreiding van het Evangelie. Een klein halfjaar na Luthers overlijden schreef hij: „Wij zullen te midden van deze oorlogsgeruchten de tijd, die ons naast het gebed en Schriftonderzoek overblijft, wijden aan de voortgang van de wetenschappen, deze dragers van het Evangelie, en op God vertrouwen, Die naar Zijn onbedrieglijke beloften Zijn kerk tot aan het einde van de wereld in stand zal houden.” Toch moest vanwege de oorlogsdreiging het academisch onderwijs tijdelijk stilgelegd worden. De meeste hoogleraren ontvluchtten Wittenberg. Eber was een van de drie die bleven.
Eerste preek
Toen de universiteit haar deuren weer opende, begon de ster van Eber snel te rijzen. Hij werd decaan en aansluitend rector. Toch had hij zich tot hiertoe nog maar in het voorportaal van de academische theologie bewogen. Pas in 1557 kreeg hij de opdracht Hebreeuws en Oude Testament te onderwijzen. Een loffelijk getuigenis over hem sierde de brief waarin dit voorstel werd voorgelegd aan de keurvorst, die de benoeming moest bekrachtigen. „Paulus Eberus, die nu langer dan twintig jaar aan deze universiteit is verbonden en aan ons allen, en ook in vele landen, bekend is; hij is godvruchtig, geleerd en verstandig (…) en als wij een andere persoon zouden moeten zoeken, weten we geen betere voor de theologische faculteit te vinden.”
Aan deze benoeming was ook het predikambt verbonden. Op 9 januari 1558 hield de toen 46-jarige Eber zijn eerste preek in de slotkapel te Wittenberg, over de doop van Jezus. Slechts een halfjaar later werd hij eenstemmig verkozen tot stadspredikant van Wittenberg en generaal-superintendant (een soort bisschop) van het keurvorstendom. Als superintendant was Eber niet iemand die alles naar zijn hand wilde zetten. De christelijke vrijheid binnen de kerken stond bij hem hoog in het vaandel. Zo schreef hij over de ambtskleding dat hij in plaatsen waar zij in gebruik was, niet voor afschaffing was, zolang er geen afgoderij met het ceremoniële kleed bedreven werd. Maar op plaatsen waar ze reeds lang was afgeschaft, diende men haar niet weer in te voeren.
In de periode voor zijn benoeming waren veel collega’s overleden. Vrij kort erna overleed ook Ebers vaderlijke vriend Melanchthon. Hij had nu een grote verantwoordelijkheid, maar geen oudere vrienden meer om op terug te vallen. Onder andere was hij verantwoordelijk voor de benoeming en bevestiging van predikanten. Tussen 1558 en 1567 bevestigde hij er maar liefst 925. Toch ging hij bepaald niet lichtvaardig te werk. Wie niet aan de eisen voldeed, moest eerst doorstuderen. Sommigen deden zo wel achttien jaar over hun studie alvorens bevestigd te worden; één student zelfs 28 jaar. Eber lette niet alleen op kennis, maar ook op levenswandel. Het onderzoek van hen die predikant wilden worden drukte zwaar op zijn schouders. „Niet alleen brengt het veel werk met zich mee, het geeft ook het geweten veel te doen.”
Dieptepunt
Zwaarder nog dan het onderzoek van kandidaten voor het predikambt woog Eber de dogmatische strijd over het avondmaal. Sinds de dood van Luther had de universiteit van Wittenberg onder leiding van Melanchthon de verdenking op zich geladen in de avondmaalsleer te sympathiseren met Calvijn in plaats van daarin Luther te volgen. Zulke mensen werden ”cryptocalvinisten” of verborgen calvinisten genoemd.
Eber probeerde zich afzijdig te houden van de avondmaalsstrijd, maar het werd duidelijk dat hij hierin –aanvankelijk nog min of meer onbewust– overhelde naar het calvinisme. Hij wilde van deze strijd geen probleem maken. Eber was vredelievend en geen dogmatische scherpslijper, maar iemand op zijn positie en met zijn scherpzinnigheid kon zich onmogelijk buiten de disputen houden.
Zijn probleem was dat hij zich nog maar net inhoudelijk met de theologie was gaan bezighouden toen hij al een positie kreeg waarin hij geacht werd anderen te leiden. Hij probeerde te bemiddelen door een middenpositie in te nemen, met als onbedoeld gevolg dat hij van beide zijden gewantrouwd werd.
Het dieptepunt van deze strijd kwam in de jaren 1568 en ’69, toen er in Altenburg een godsdienstgesprek werd georganiseerd. Het gesprek kenmerkte zich door een harde en onverzoenlijke houding van de zijde van de ‘echte’ lutheranen. Ebers opponenten waren niet uit op begrip of overeenstemming, noch op eenheid in de kerk, maar stelden openlijk dat zij de andere partij „tot boete en erkentenis van de waarheid” wilde brengen. De ‘leervervalsing’ van Melanchthon werd door hen in scherpe bewoordingen veroordeeld. Eber keerde teleurgesteld naar Wittenberg terug.
In 1569 overleed zijn geliefde vrouw. Dit overlijden was als het ware ook de doodsteek voor hemzelf. Op 10 december van dat jaar kwam er een einde aan zijn strijd. Hij overleed onder voortdurende aanroeping en belijdenis van Gods Zoon.
Liederen
Paul Eber heeft een aantal liederen geschreven. De meeste daarvan waren bestemd voor huiselijk gebruik, maar desondanks zijn er enkele heel bekend geworden. Sommige zijn zelfs in het Engels vertaald. Zijn lied ”In Christi Wunden schlaf’ ich ein” (In Christus’ wonden slaap ik in) is stervenden tot troost geweest, terwijl het eerste couplet ook gebruikt werd als kindergebed voor het slapengaan.
Een ander lied, ”Herr Jesu Christ, wahr’ Mensch und Gott”, maakte zo’n indruk op de keurvorst dat hij het zelf dagelijks bad en opdracht gaf om het in alle kerken binnen zijn rijksgebied wekelijks te zingen. De lutherse Eber maakte voor dit lied gebruik van de melodie van Psalm 127 uit het calvinistische Geneefse Psalter. Johann Sebastian Bach baseerde later zijn cantate BWV 641 op dit lied.
Ebers bekendste lied werd ”Wenn wir in höchsten Noten sein”, op de Geneefse wijze van Psalm 140. We horen hier de psalm van een ziel die zich er in alle ellende en tegenspoed van bewust wordt dat de zege is aan het geloof, dat de wereld overwonnen heeft.
”In Christi Wunden schlaf’ ich ein”
- In Christi Wunden schlaf’ ich ein,
Die machen mich von Sünden rein;
Ja, Christi Blut und G’rechtigkeit,
ist mein Ornat und Ehrenkleid.
- Damit will ich vor Gott bestehn,
Wenn ich zum Himmel werd’ eingehn.
Mit Fried’ und Freud’ ich fahr’ dahin,
Ein Gotteskind ich allzeit bin.
- Dank hab’, mein Tod, du führest mich;
Ins ew’ge Leben wandre ich,
Mit Christi Blut gereinigt fein.
Herr Jesu, stärk den Glauben mein!
- In Christus’ wonden slaap ik in,
Die maken mij van zonden rein.
Ja, Christus’ bloed en gerechtigheid
is mijn gewaad en erekleed.
- Daarin wil ik voor God bestaan
Als ik de hemel in zal gaan
Met vrede en vreugde ga ik daarheen,
Ik ben altijd een kind van God.
- Heb dank, mijn dood, u voert mij;
ik reis naar het eeuwige leven,
gereinigd door Christus’ heerlijke bloed,
Heere Jezus, versterk mijn geloof!