De Wachter Sions
Naar aanleiding van het 450-jarig bestaan van de Nederlandse Geloofsbelijdenis betoogde dr. H. van den Belt recent dat het beter zou zijn als reformatorische christenen eerlijk zouden erkennen dat de invoering van artikel 36, het theocratisch ideaal van Guido de Brès, onuitvoerbaar is. In De Wachter Sions (orgaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland) plaatst L. van der Tang kanttekeningen bij zijn bijdrage.
„„Anachronistische speculaties over de invoering van artikel 36 versterken karikaturen en bevorderen een tunnelvisie”, aldus dr. Van den Belt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit nu juist is wat in dit artikel gebeurt. De situatie in de zestiende en de zeventiende eeuw, dus na de Reformatie, was inderdaad niet ideaal, en was in veel opzichten ook toen niet in overeenstemming met de hoge standaard van de NGB. (…) Maar er is toch niemand die beweert dat invoering van artikel 36 zou moeten betekenen dat de klok teruggedraaid zou moeten worden naar de onvolmaakte situatie van de zestiende of de zeventiende eeuw? Heimwee kan ons bekruipen wanneer we terugdenken aan „de dagen vanouds en de jaren der eeuwen” (Ps. 77:6) en het goede wat er toen was en nu niet meer, maar de klok valt niet terug te draaien. Artikel 36 betekent voor ons daarom niet meer en niet minder dan dat de overheid zich in de uitoefening van haar ambt voluit gebonden behoort te weten aan Gods geboden. Wie daarover nadenkt ontkomt er niet aan om vast te stellen dat de overheid dan óók een verantwoordelijkheid heeft om de ware christelijke kerk te beschermen en te bevorderen, en dus noodzakelijkerwijs ook om valse godsdiensten te weren. Immers, wanneer de overheid zich gebonden weet aan Gods Woord en dus Gods geboden, zal ze zich ook gebonden weten aan het eerste gebod („Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben”) en het tweede gebod („Gij zult u geen gesneden beeld…”). Het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst waar artikel 36 van spreekt, is toch weinig anders dan een verwoording hiervan? Of moeten we deze geboden ook bestempelen als onuitvoerbare idealen die buiten de beperkte taak van de overheid vallen die zij heeft in een gevallen wereld, en moet de overheid zich bezighouden met de overige geboden? Geldt het eerste van al de geboden: „Hoor, Israël, de Heere onze God is een enig Heere” (Mark. 12:29) dan niet langer ook de overheid?
Artikel 36 behoeft zorgvuldige uitleg en toelichting, zeker in deze tijd, waarin de seculiere meerderheid nauwelijks meer wil begrijpen waar wij voor staan. Maar of dr. Van den Belt hieraan met dit artikel een bijdrage heeft geleverd, waag ik te betwijfelen. Artikel 36 bestempelen als „onuitvoerbaar”, zal bij velen toch vooral overkomen als een voorstel tot het afschaffen ervan. Immers, het woord „onuitvoerbaar” heeft in het dagelijks spraakgebruik ongeveer dezelfde lading als „onbruikbaar.” Het wekt de indruk dat het niet meer de moeite waard is om de verwezenlijking ervan na te streven. Want waarom zouden we onze tijd verdoen met het nastreven van „onuitvoerbare idealen”? Dat bedoelde dr. Van den Belt ongetwijfeld niet, maar zijn bijdrage geeft er gemakkelijk aanleiding toe.”