Onrein
Ps. 35:13
„Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed.”
Velen van Gods kinderen die in waarheid wenen, zijn geneigd toch nog aan zichzelf te twijfelen en te klagen dat hun hart zo hard is èn dat ze hun zonden niet kunnen bewenen. Zij zeggen: och, dat wij zachte en smeltende harten hadden en dat wij konden wenen over de zonden. Onder Gods oordelen te wenen en verootmoedigd te zijn is geen kwaad teken. Onze plicht eist het en indien dit niet zo is, is het een teken van een genadeloos hart. Hierover klaagt Jeremia: Gij, Heere hebt hen geslagen maar zij hebben geen pijn gevoeld. Hoewel het goed is onder Gods oordelen vernederd te wezen, zo is het niet bewezen dat onze vernedering gezond en oprecht is. Want Achab was vernederd toen hem de tijding ter ore kwam van Gods straf, doch het was niet de rechte vernedering. De voornaamste droefheid bij Gods volk betreft de zonden die God tot deze oordelen gewekt hebben.
Arthur Hildersham, predikant te Leicester (”Leer van vasten en bidden over de zonden”, 1659)