Calvijns vroomheid weerspiegelt in de Psalmen
Calvijn sprak alleen over zijn eigen vroomheid in het licht van en met de woorden uit de Heilige Schrift, stelt dr. M. A. van den Berg.
Enkele jaren geleden sprak een collega mij eens aan. „Vind jij ook niet dat Calvijn in zijn preken zo weinig bevindelijk is?” zo vroeg hij me. „Wat bedoel je met deze vraag?” was mijn reactie. „Nou”, zei hij, „wij zouden een preek van Calvijn vandaag de dag toch wel erg voorwerpelijk vinden. De waarheid wordt er helder en duidelijk in verwoord. Er is geen twijfel aan het rechtzinnige gehalte. Maar nu het onderwerpelijke, hoe het in het hart en leven van de hoorders werkelijk geest en leven wordt, daar lijkt veel minder aandacht voor te zijn.”
Inderdaad komt in Calvijns preken de beleving van Gods kinderen veel minder aan de orde dan wat wij in onze Nederlandse bevindelijke traditie gewend zijn. Waar zijn de kenmerken, en hoe wordt het hart van Gods volk verklaard? Al die zaken die in de latere traditie van de Nadere Reformatie zo sterk aan de orde komen, lijken in de prediking van Calvijn haast te ontbreken. Dat brengt tot de vraag: Hoe stichtelijk zouden wij het vandaag vinden als Calvijn op onze kansels zou staan? Of specifieker: Hoe vroom was Calvijn?
Het lijkt ons wellicht ongepast om deze vraag zo te stellen. Hoe zouden wij als geestelijke nazaten van de vader van onze gereformeerde traditie ook maar enigszins een vraagteken durven zetten achter zijn vroomheid? Wij, zo bijzonder bevoorrecht en gezegend door het vele wat hij ons heeft nagelaten, en daarbij diep onder de indruk van zijn ernstige vreze Gods, zouden Calvijns vroomheid toch niet durven te betwijfelen? En is het kernwoord ”pietas” (vroomheid) niet overal in zijn leerstellige en exegetische geschriften te vinden?
Imitatio Davidis
Blijft de vraag: Hoe vroom was Calvijn? Wat weten wij eigenlijk van Calvijns persoonlijke vroomheid? Calvijn heeft ons geen spirituele autobiografie nagelaten. Er bestaat geen bekeringsgeschiedenis waarin de weg des Heeren met Johannes Calvijn uitvoerig wordt verklaard en waarin de reformator getuigenis geeft van zijn ervaringen in het komen van de duisternis tot het wonderbaar licht. Slechts zelden sprak hij over zichzelf. „De me non libenter loquor”, ik praat niet makkelijk over mijzelf. Als hij het doet, is het vooral in de spiegel van de herkenning van de weg van het Woord.
Was dat een persoonlijke verlegenheid? Sommigen zien het als een pose als Calvijn herhaaldelijk benadrukt dat hij veel liever een man was geweest die, ver van de aandacht van anderen, zich in bescheidenheid kon bezighouden met zijn zo geliefde studie van de Schriften, de bronnen van het geloof. Hij zou veel zelfbewuster zijn geweest dan de bescheidenheid die hij regelmatig aanvoert zou doen denken. Dan zou er ook wel meer door hem gezegd kunnen worden over zijn eigen bekeringsweg, en de belevingen daarbij.
Toch is er eigenlijk maar één geschrift waarin hij dat met zoveel woorden doet, en dat is in het ”Woord vooraf” van zijn verklaring van het boek der Psalmen. Daaruit leren we de spirituele pelgrimage van Calvijns levensweg kennen. Het is opmerkelijk dat hij dat uitgerekend op deze wijze doet. Hij wil wel over zichzelf spreken, maar dan alleen in het licht van en met de woorden uit de verklaring van de Heilige Schrift zelf. Pas vanuit de ”imitatio Davidis” –de navolging van David– is Calvijn bereid iets te zeggen over zijn eigen geestelijk leven.
De Schrift verklaart en verheldert het geestelijk leven, de ”pietas”, niet omgekeerd. Calvijn laat ons niet in een spirituele autobiografie weten wat de Heere in zijn leven gedaan heeft, maar in de woorden van de profeet David. Deze ”imitatio Davidis” maakt zijn persoonlijke vroomheid zo Schriftuurlijk en gedreven door de Heilige Geest.
Spiegel
Calvijn prijst in het voorwoord de grote geestelijke waarde van het boek der Psalmen. Hij noemt het Bijbelboek een „anatomie van alle delen van de ziel.” Calvijn legt uit wat hij daarmee bedoelt: „Er is immers geen gemoedsgesteldheid (affectus) van de mens die niet in deze spiegel wordt gereflecteerd. Beter gezegd, de Heilige Geest heeft hier naar het leven geportretteerd wat alle pijn, zorgen, vrezen, twijfels, hoop, zorgen, angsten, kortom alle onrustige emoties zijn, waardoor de menselijke geest meestal heen en weer wordt geslingerd.
De rest van de Schriften bevat de geboden die God aan ons heeft opgedragen. Maar hier spreken de profeten zelf met God en onthullen ze hun diepste gevoelens. Ze roepen een ieder van ons persoonlijk op zichzelf te onderzoeken. Zo blijft er niet een van onze vele zwakheden waaraan wij onderworpen zijn, verborgen. Niet een van de vele ondeugden waarmee wij vervuld zijn.
Het is een zeldzaam en uitzonderlijk profijt als alle verborgenheden worden ontdekt en het hart wordt gezuiverd van de meest kwaadaardige boosheid van huichelarij, die aan het licht wordt gebracht. Kortom, als het aanroepen van God de grootste vastigheid van onze zaligheid is, want op geen enkele plaats kan men een betere en zekerder regel daarvoor zoeken dan in dit boek, dan volgt daaruit dat ieder mens een goed deel van de hemelse leer zal bereiken als hij dit verstaat.”
Calvijn heeft voor zijn vroomheid geen aparte instructie nodig in gebedsboeken, hij heeft genoeg aan de Psalmen. In dit licht wil Calvijn wel spreken over zijn eigen bevinding. In zijn uitleg van het Bijbelboek leert men de uitlegger dan ook in het hart zien. Zijn ”experientia” –geloofservaring, door de strijd waarin de Heere hem geoefend heeft– komt aan het licht.
Er is sprake van een persoonlijke identificatie met David. De strijd van de profeet David is volgens Calvijn die van heel Gods kerk, van oude en nieuwe verbond. Zo ook de strijd van Calvijn persoonlijk in zijn worstelingen vanwege de vijanden van Gods kerk, en van het hele huisgezin Gods.
Calvijn vindt overigens dat hij vergeleken met David slechts in de schaduw van deze grote psalmdichter kan staan. „Toch”, zegt hij, „heb ik sommige dingen gemeen met hem. Als ik lees van de blijken van zijn geloof, zijn geduld en ijver, zijn oprechtheid, dan ben ik vaak gedwongen om te kreunen en te zuchten, dat ik eigenlijk nog zo ver uit zijn buurt ben. Toch is het zeer nuttig voor mij om naar hem te zien als in een spiegel. Zowel het begin van mijn roeping en de voortgang van mijn ambt herken ik in deze spiegel.”
Autobiografie
Als Calvijn dat gezegd heeft, begint hij zijn leven te verhalen. Het bekendste gedeelte van deze autobiografie is dat van zijn bekering. Hij schrijft hoe hij op een koppige manier toegewijd was aan de bijgelovigheden van het pausdom. „Ik kon mezelf niet uit het diepe moeras trekken. Maar door een plotselinge bekering –”subita conversio”– heeft God mijn hart getemd en tot ”docilitas” gebracht, bereidheid om te leren van de Schriften alleen. Zo kreeg ik een zekere smaak en kennis van de ware vroomheid”, zegt Calvijn. „En ik was plotseling zo vurig om hierin te vorderen dat ik alle andere studies liet voor wat ze waren, om te vorderen in de kennis van Gods Woord en zo in de ware vroomheid.”
Zonder op te scheppen kan hij nu zeggen dat God dit zo zegende dat binnen een jaar iedereen naar hem toe kwam om te leren, al was hij nog een nieuweling. Dit ging overigens ook dwars tegen zijn aard in. Hij noemt zichzelf een ”subrusticus”, letterlijk een beetje boers, een man die liever in de schaduw bleef. Maar God riep hem in het licht om de kerk te dienen met de kennis van het woord tot zegen voor de oefening van ware vroomheid. Daarmee besluit hij ook zijn persoonlijke levensverhaal.
Een geschiedenis van een vluchteling, die nochtans, en juist dankzij al zijn beproevingen voor Gods kerk tot grote zegen is geweest. Calvijn –en hij gelooft dat ieder gelovige die de Psalmen werkelijk leert verstaan dat met hem deelt– herkent zich in David. Deze kennis en ervaring waren voor Calvijn een bijzondere troost. Het betekende dat hij in zijn levensweg, bij alle strijd, toch niet in een ‘vreemd land’ hoefde rond te dwalen. Deze levenslange vreemdeling en vluchteling vond zijn thuis en zijn vastigheid in dit boek, dat zijn hart verklaarde en hem tot zijn roeping staalde.
Antisubjectivistisch
Hoe vroom was Calvijn? Misschien dat het voor sommigen te weinig is om Calvijn werkelijk in bevindelijke zin een spiritueel mens te noemen. Dat geldt vooral als men meer zou willen horen dan het doorleefde Woord van het hart. Let wel, Calvijn was geen piëtist. Dat kon hij ook niet zijn, want het piëtisme is een stroming van latere tijden. Het individuele, soms ook individualistische van het vroomheidsleven in de latere traditie is hem in die zin dan ook vreemd. Vroomheid en geestelijk leven zijn bij hem ten volle ingebed is in de gemeenschap van de kerk, die leeft uit de ”unio cum Christo”, vereniging met Christus.
De vroomheid in de katholieke traditie heeft soms –niet altijd gelukkig– zo centraal gestaan, dat de beoefening daarvan ten koste ging van het leven uit vrije genade. Door de devotie werd men zeker van zijn zaligheid. Vandaar de ijver omdat er ook een element van verdienstelijkheid in zat. Maar tegelijk was deze vroomheid ook altijd vervuld met angstige onzekerheid. Wanneer is het vroom genoeg?
In de traditie van Calvijn zal de devotie van deze vroomheid nooit meer die plaats kunnen krijgen. Zalig worden is immers alleen te danken aan Gods welbehagen en de onverdiende gerechtigheid van Christus. De vroomheid is een vrucht van het leven des Geestes uit Christus. Terecht stelt dr. W. Balke dat als ervaringen het criterium worden voor het geloof, Calvijn ze dan afwijst, al is het zonder meer duidelijk dat Calvijn geen geloof kent dat zonder ervaring blijft.
Maar kan de ‘beoefening’ van de vroomheid in de gereformeerde traditie op een verborgen manier toch weer iets krijgen wat het vóór de Reformatie ook had? Dat de vrucht een voorwaarde wordt voor heilszekerheid? En wordt in deze geoefende devotie de mens soms onbedoeld toch weer teruggeworpen op zichzelf, op zijn ervaringen en bevindingen, zonder dat hij leert belijden dat de zaligheid en ook de godzaligheid ten diepste alleen ‘buiten onszelf’ in Christus te vinden is? Het is de kwestie van een antropocentrisch subjectivisme tegenover het objectieve van het woord des Geestes dat gemeenschap met Christus werkt door het geloof, in rechtvaardiging en heiliging.
Er is zogezegd een antisubjectivistische en anti-individualistische trek in Calvijns beoefening van de ”pietas”. Vroomheid is niet het leven van het gevoel, maar de ”praxis pietatis”. Het is meer de godzaligheid in de uitleving, dan in de beleving, waar Calvijn de nadruk op legt. Maar er is bij hem geen sprake van dat het leven der godzaligheid ooit zonder beleving zou kunnen bestaan. Want de Heilige Geest doet het Woord zozeer binnendringen in hart en leven, dat het nooit zonder vrucht kan blijven.
Leerling
Hoe vroom was Calvijn? Ik laat het oordeel aan u over. Ik hoop echter dat u de reformator in zijn ”pietas” niet tot eenzame hoogte zult verheffen. Een hoogte waar wij alleen met heilige jaloezie tegen op kunnen zien. Als er één ding is wat hij begeerde, dan was het leraar te zijn voor anderen. Een leraar die zelf ook allereerst leerling was van zijn Meester en Heiland. In het onderwijs aangaande de vroomheid wil Calvijn niets anders doen dan ons meenemen naar Christus, Die ons Zijn kruis op leert nemen om Hem te volgen in leven en sterven.
De auteur is hervormd predikant te Zoetermeer. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij maandag hield op de Haamstedeconferentie.