Frijhoff: Zonder geschiedenis wordt alles mistig
Wie twijfelt aan de zin en het nut van geschiedenis is snel genezen als hij “De mist van de geschiedenis” van de cultuurhistoricus Willem Frijhoff leest.
In deze bundel zijn drie teksten geschreven die bij verschillende gelegenheden als openbare les zijn uitgesproken. De kern van dit boek betreft onze omgang met het verleden.
Nu bedoelt de schrijver met geschiedenis niet de geobjectiveerde feiten die we bijvoorbeeld in schoolboekjes tegenkomen. Hij ruilt in deze drie essays –want dat zijn de bijdragen in dit boek– het begrip geschiedenis in voor herinnering. De neurofysiologie en de psychologie richten zich wat de herinnering betreft op de individuele persoon, de cultuurgeschiedenis richt zich op het verleden van groepen en samenlevingen.
Stelt u zich eens voor dat uw geheugen op dit moment uitvalt. U kunt niet meer echt verder leven. Maar wat gebeurt er met ons als het geheugen van de samenleving uitvalt? Ons wacht chaos. Er is geen identificatie met mensen uit het verleden meer mogelijk.
Wat betekent de omslag van geschiedenis naar herinnering? Wat is het verschil eigenlijk? Frijhoff vat dit verschil samen met het woord ”toe-eigening”. Herinnering is volgens hem de vorm waarin personen of een groep zich sporen van het verleden als op henzelf betrokken toe-eigenen en deze sporen zo tot hun eigen, geleefde geschiedenis maken.
De geschiedenis zoals opa en oma die aan hun kleinkinderen vertellen is een vorm van actieve overdracht van herinnering door persoonlijk contact tussen mensen en generaties. De sporen van het verleden kunnen echter ook verder verwijderd zijn en bijvoorbeeld worden overgedragen binnen een concrete gemeenschap. Het kan dan gaan om de sporen van de geschiedenis van een kerkelijke gemeenschap of van een politieke partij.
Als we nog verder in het verleden teruggaan, komt het zogenaamde cultuurgeheugen in beeld. Het verhaal van de Opstand tegen Spanje, met Willem van Oranje als hoofdpersoon, is het positieve oorsprongsverhaal van onze staat. Als immigranten zich dit cultuurgeheugen niet toe-eigenen, zullen zij zich nooit met Nederland als staat kunnen identificeren.
Voor protestanten is de religie als bepalende factor in de Opstand onlosmakelijk verbonden met het groepsgeheugen. Herinnering als toe-eigening van het verleden noemt Frijhoff dat. Voor rooms-katholieken is de religie in het geheel geen object van herinnering uit de periode van de Opstand. Behalve in de 19e en aan het begin van de 20e eeuw, toen deze gemeenschap bijvoorbeeld de in het groepsgeheugen opgeslagen rooms-katholieke martelaren (onder andere van Gorcum) in herinnering riep.
Soms wordt de herinnering bewust en actief opgeroepen, waardoor zoiets als een hervonden geschiedenis ontstaat. Soms gaat deze hervonden geschiedenis op historische feiten terug. Een voorbeeld hiervan is de Balkanoorlog van nog geen twintig jaar geleden. In deze oorlog werd de Servische nederlaag tegen het Ottomaanse leger in 1389 en de aanslag op Frans Ferdinand op de verjaardag daarvan in 1914, in herinnering geroepen om de nationale strijdlust van Servië te motiveren. Een voorbeeld van een hervonden geschiedenis die niet teruggaat op historische feiten is het hedendaagse beroep van de christelijke conservatieven op ds. J. T. Doornenbal (1909-1975). Deze predikant had niets met politiek en nog minder met het conservatieve gedachtegoed van doen.
In zijn tweede essay gaat Frijhoff in op het begrip ”plaatsen van herinnering”. Deze kunnen een fysieke vorm hebben (bijvoorbeeld het Anne Frank Huis) of een ideële (zoals de schaamte over het slavernijverleden). De kern van deze herinnering is dat deze mede onze identiteit bepaalt. Een plaats van herinnering is nooit voor iedereen even zinvol. In Nederland vallen groepsidentiteiten steeds minder samen met de nationale identiteit.
Het derde essay gaat over religie en de mist van de geschiedenis. Op fundamentele wijze betoogt Frijhoff dat door de overgang van religie als zijnswijze naar religie als zienswijze, in onze tijd religie steeds minder identiteitsbepalend en zelfs een taboe wordt.
Frijhoff plaatst een kanttekening bij de veelgehoorde bewering dat het goed gaat met het vak geschiedenis. Het wezenlijke verschil tussen herinnering en geschiedenis noemt hij ”de mist van de geschiedenis”. Deze ontstaat als door een echte of valse herinnering die we ons toe-eigenen en die ons identiteit verschaft, er meer en andere ‘werkelijkheden’ ontstaan die we voor de enige werkelijkheid houden.
Frijhoff heeft een prachtig boek geschreven. Het is niet alleen voor historici, maar voor iedereen een juweeltje om kennis van te nemen. In zijn voornemen om het eenvoudig te houden is hij echter niet geslaagd. En wat mij betreft had Frijhoff er indringender op gewezen dat geschiedenis en herinnering niet alleen bepaald (mogen) worden door onze behoeften uit het heden en door de eigen persoon of groep. Geschiedenis beoefenen is behalve een ambacht ook een zoeken naar waarheid.
Boekgegevens
“De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving”, door Willem Frijhoff; uitg. Van Tilt, Nijmegen, 2011; ISBN 978 94 6004 072 6; 96 blz.; € 14,95.