De godsdienstige achtergrond van Harriet Beecher Stowe
”Uncle Tom’s Cabin” (”De negerhut van Oom Tom”) maakte Harriet Beecher Stowe (1811-1896) wereldberoemd. Dit boek opende de ogen van velen voor de misstanden op Amerikaanse slavenplantages. Minder bekend is dat Stowe in een calvinistische omgeving opgroeide.
Harriets vader, Lyman Beecher (1775-1863), was een bekende opwekkingsprediker, die behoorde tot de ”Edwardean School” van Amerikaanse theologen die beïnvloed zijn door het gedachtegoed van Jonathan Edwards.
Op 14 juni 1811, vandaag 200 jaar geleden, zag Harriet Elizabeth Beecher het levenslicht in de pastorie van haar vader in Litchfield in Connecticut (New England). Ze was het zevende kind van Lyman Beecher en Roxanna Beecher-Foote. Beecher behoorde tot de zogenoemde congregationalisten, die wortelden in het puritanisme van de zeventiende eeuw. Hij preekte ook in presbyteriaanse gemeenten, die door emigranten uit de Schots-Ierse traditie in Amerika waren gesticht. In beide kerkgenootschappen vonden in die tijd opwekkingen (”revivals”) plaats, waarbij vooral Beechers vriend Asahel Nettleton (1783-1844) betrokken was. Beiden hadden overigens kritiek op de opwekkingsprediker Charles Finney (1792-1875), die bij grootschalige opwekkingsbewegingen eigen methoden koos. De zogenaamde New Measures bestonden uit arminiaanse nodigingen tot het doen van zondebelijdenis en tot geloofsovergave. Beecher bond in zijn eigen kerkverband ook de strijd aan met het opkomende unitarisme, dat vraagtekens zette bij het eeuwige Zoonschap en de Godheid van Christus.
Harriet Beecher groeide op in een milieu waarin de noodzaak van wedergeboorte en bekering centraal stond. De realiteit van de twee wegen, Gods soevereiniteit en de noodzaak van doorleefde vroomheid waren zaken waarmee zij werd geconfronteerd. In haar vaders studeerkamer kwam zijn in aanraking met boeken als ”De Viervoudige Staat” van Thomas Boston en ”Over de predestinatie” van Augustus Toplady. De tweedelige ”Magnalia Dei Americana” van Cotton Mather gaf haar een beeld van haar puriteinse voorvaders en hun geestelijk leven. Daarover schreef zij: „Wat voor wonderlijke geschiedenissen zijn dat! Verhalen over mijn eigen land. Verhalen die mij diep doen gevoelen dat ik nu de grond betreed waaraan ik door een bijzondere leiding van Gods voorzienigheid zal zijn toegewijd.”
Harriet was vijf jaar oud toen haar moeder stierf. In 1824 verhuisde zij naar Hartford om aan de hogere meisjesschool te gaan studeren. Een jaar later kwam zij door een preek van haar vader tot bekering en getuigde zij van de hoop op het eeuwige leven. Zij kon weliswaar niet spreken van een diepe overtuiging van zonde, zoals in de New Englandse traditie veel voorkwam, maar getuigde er wel van dat haar „gehele ziel met blijdschap werd vervuld.” Zij ging naar de studeerkamer van haar vader om te vertellen dat zij „haar gehele ziel aan Jezus gegeven had…” Lyman was diep ontroerd toen zijn veertienjarige dochter hem dit blijde nieuws bracht.
In de strijd tegen de zonde die hierop volgde, verloor Harriet een tijd lang Gods nabijheid en liep zij rond in een „duistere, verlaten toestand.” Haar broer Edward gaf haar in die toestand wijze raad en zij mocht tot God weerkeren. Eeuwige zaken bezetten haar hart en gaven haar leven vaste vorm.
Literaire kwaliteiten
Intussen bleven de literaire kwaliteiten van Harriet niet verborgen. Toen zij negentien jaar oud was schreef zij over de kortheid van het leven en over het zicht op de eeuwigheid. Haar vader verhuisde in 1826 naar Boston; zes jaar later vertrok hij naar Cincinnati in Ohio, omdat hij een benoeming had aanvaard als president van het Lane Theological Seminary. Harriet schreef in die tijd allerlei artikelen, meest verhalen, in verschillende tijdschriften.
In 1836 trouwde zij met een weduwnaar, Calvin Ellis Stowe, die ook hoogleraar werd aan het Lane Seminary. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, van wie een zoon als kind stierf en Henry, de oudste zoon, door verdrinking om het leven kwam. Deze zware verliezen, gevoegd bij financiële problemen en het feit dat haar echtgenoot hypochonder was, hadden hun weerslag op Harriets leven. Haar man kreeg in 1849 cholera en ook haar eigen gezondheid kreeg een knak.
Haar geloofsvertrouwen bleef in deze tijd echter ongeschokt. Zij schreef haar man in 1846 dat zij niets vreesde voor de toekomst en vervolgde: „God, de machtige God is de mijne; daar ben ik zeker van. Ik weet dat Hij ervan afweet dat hoewel mijn vlees en mijn hart bezwijken, ik in alles verlang om Zijn wil te doen.” Te midden van haar zware beproevingen schreef zij een traktaatje met als thema ”Aardse zorg, een hemelse leerschool”. Voor velen was de inhoud hiervan herkenbaar en troostvol.
Negerhut
Toen zij zich meer en meer ging bekommeren om het leed dat negerslaven werd aangedaan, inspireerde dit haar om in 1851 en 1852 ”Uncle Tom’s Cabin” te schrijven. Aanvankelijk ging het om een artikelenreeks voor een tijdschrift, maar daarna verscheen het in boekvorm. Dit was tien jaar vóór het uitbreken van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), waarin honderdduizenden Amerikanen het leven lieten vanwege verschillende visies op de slavernij. Harriet Beecher Stowe kreeg veel bijval voor, maar ook kritiek op haar controversiële boek. Op waardige wijze verdedigde zij zich in het boek ”The Key to Uncle Tom’s Cabin”. Twee jaar later verhuisde het gezin naar Andover, waar Harriets man hoogleraar werd.
In die tijd voltrok zich een omslag in haar denken, waardoor zij vraagtekens ging zetten bij de calvinistische visie op Gods voorzienigheid en op de leer van de predestinatie. Ook kreeg zij moeite met de opvatting dat de mens in totale verlorenheid ligt en onmachtig en onwillig is om tot God te komen. Ook de wijze waarop in de prediking de zonde werd afgeschilderd stuitte haar tegen de borst. Zij begon Christus meer als de lijdende Mens voor de mensheid te zien dan als Borg Die Gods toorn tegen de zonde droeg.
Harriets vader had in de loop van de jaren eveneens een verandering in theologisch denken ondergaan. Hij wendde zich af van zijn calvinistische vriend Nettleton en kreeg meer sympathie voor de arminiaanse en zelfs pelagiaanse Charles Finney. Ook voelde Lyman Beecher zich meer aangetrokken tot de edwardeaanse theoloog Nathianiel W. Taylor (1786-1858) die Edwards radicale wilsleer zocht om te vormen. Deze achtte het bijvoorbeeld mogelijk dat het Evangelie zo kan worden gebracht dat de mens met zijn natuurlijke verstand gaat inzien dat God gelijk en hij ongelijk heeft. Op deze wijze probeerde hij de leer van de menselijke verdorvenheid af te zwakken. Zijn theologie en die van andere edwardeaanse theologen wordt wel de ”New Divinity” genoemd. Het is een verfijnd arminianisme dat Edwards zelf had bestreden.
Lyman Beechers houding was door zijn sympathie voor zowel Taylor als voor Finney ambivalent. Niettemin bleef hij achting van de orthodoxe zijde behouden. Zijn zoon, de predikant Henry Ward Beecher, nam nog meer afstand van de puriteinse orthodoxie en werd een agressieve arminiaanse prediker in Brooklyn.
Liefde
Harriet Beecher Stowe koos heel bewust voor een liberaal getint Evangelie waarin de diepte van zonde en genade wordt overschaduwd door een eenzijdige nadruk op Gods liefde. Onrecht onder de mensen vermengd met godsdienstige ijver konden bij haar niet samengaan. Zij verfoeide de stellingen van de zuidelijke staten om slavernij op grond van de Bijbel te verdedigen.
Vanuit dit perspectief moeten haar schrijfactiviteiten worden beschouwd. Na haar magnum opus ”Uncle Tom’s Cabin” vloeiden meer boeken uit haar pen. Bekend zijn vooral haar historische romans ”The Minister’s Wooing” (1859) en ”Oldtown Folks” (1869), waarin zij afrekende met het klassieke puriteinse denken van Jonathan Edwards en zijn geestverwanten, echter zonder hen in een kwaad daglicht te stellen. Het ging haar niet om kritiek te leveren op hun vroomheid, maar om het aan de kaak stellen van de in haar ogen extreme visie op zonde als schuld en de puriteinse visie op Gods soevereine bestuur van het wereldgebeuren, dat het toelaten van onrecht en mensonwaardige praktijken zou inhouden. Zij kon daar niet mee uit de voeten. Ook de wijze waarop Edwards en zijn discipel Samuel Hopkins de verschrikkingen van de hel beschreven, vond zij beneden peil. In ”The Minister’s Wooing” is een reactie te vinden op preken van Edwards over de helse tormenten die er niet om liegt: „O mr. Edwards! Mr. Edwards! Is God geen God van barmhartigheid?”
Villa’s
Haar vaders mildheid en gematigd calvinisme kon Harriet wel waarderen. Zij had respect voor zijn gunnende manier om zielen met Christus te confronteren en uit te nodigen tot Hem te komen. Zij was, evenals hij, overtuigd van Gods vaderlijke zorg over Zijn kinderen en van het hemelse geluk dat hun wachtte. In haar boek ”Oldtown Folks” schreef zij over „calvinistische leerstukken die in hun dorre abstracte vorm hard zijn”, maar ook over calvinistische predikanten die zij mocht ontmoeten en die „zonder meer een plezierig stel mensen” waren.
De Amerikaanse welvaartscultuur met alle geneugten is ook aan de pastorieën niet voorbijgegaan. Het harde leven van de puriteinse voorvaders maakte plaats voor het genieten van het aardse goed. Ook Harriet ging daarin mee. De aanzienlijke royalty’s die zij voor haar boeken kreeg investeerde zij in grote huizen. In de kapitale villa in Hartford, waarin zij na het overlijden van haar man de laatste jaren van haar leven doorbracht, is nu een museum gevestigd dat de gedachtenis aan haar leven en werk hooghoudt. In deze woning overleed zij op 1 juli 1896 op 85-jarige leeftijd.
Onze predikant in Cloudland
„Mr. Avery geloofde sterk in de hel, maar geloofde ook dat niemand daarnaar toe hoefde. Hijzelf was ervan overtuigd dat hij, als hij in die positie was, niemand daarnaar toe zou sturen. Hij wilde en kon nog geen moment denken aan de tragedie van het verlies van één enkele ziel in zijn gemeente. Hij had zo’n vast geloof in de waarheden die hij preekte, dat hij zeker verwachtte dat iedereen gered zou worden, als men naar hem wilde luisteren.
Goethe zegt: „Gezegend is de mens die gelooft dat hij weet hoe hij zijn medeschepselen kan helpen.” Mr. Avery was zo’n mens. Hij had zo’n geloof in wat hij preekte dat hij, als hij de gelegenheid zou hebben gekregen, daarmee naar de satan zou zijn gegaan in de hoop om hem te kunnen ombrengen.”
(Uit: ”Oldtown Folks” van Harriet Beecher Stowe)