Waakzaamheid geboden rond werken op zondag
Uitbreiding van het aantal koopzondagen kan werknemers met gewetensbezwaren tegen werken op zondag in de problemen brengen, waarschuwt prof. dr. Wijnand Zondag.
Het valt mij op dat maar weinig mensen op de hoogte zijn van de rechtspositie van een werknemer die problemen heeft met werken op zondag. Zelfs menig advocaat of rechter zit mij tijdens een seminar of congres wazig aan te staren als ik hierover een concrete vraag stel. En van de wet-Bussemaker/Van Dijke heeft maar zelden iemand gehoord. En dat terwijl de wet dit jaar zijn tweede lustrum viert.
Op het uitgangspunt van de vrije zondag werd in de Arbeidstijdenwet van 1995 een uitzondering gemaakt voor noodzakelijk te verrichten werkzaamheden. In dit verband werd er onderscheid gemaakt tussen zondagsarbeid vanwege de ”aard van de arbeid” en vanwege ”bedrijfsomstandigheden”. Bij het eerste gaat het om productieprocessen die niet onderbroken kunnen worden, zoals in de petrochemie, het openbaar vervoer, de zorgsector of om maatschappelijke aangelegenheden zoals de horeca, recreatieve voorzieningen en de politie. Bij zondagswerk vanwege bedrijfsomstandigheiden gaat het om situaties zoals het binnenkomen van een grote order waardoor er ook op zondag moet worden gewerkt.
In het laatste geval werd bepaald dat instemming van de ondernemingsraad met de zondagsarbeid vereist was. Over de vraag of bij zondagsarbeid vanwege bedrijfsomstandigheden ook de werknemer persoonlijk instemming moest geven, liepen de meningen uiteen. Toen er meerdere signalen kwamen dat werknemers met gewetensbezwaren tegen zondagsarbeid in de knel kwamen, hebben het voormalige Kamerlid Van Dijke (RPF) en het voormalige Kamerlid Bussemaker (PvdA) de handen ineengeslagen om de rechtspositie van de werknemer ten aanzien van de zeggenschap over de arbeidstijden te versterken. Van Dijke wilde de zondagsarbeid ‘goed’ regelen, Bussemaker wilde de werknemer het recht geven om de arbeidstijden aan te passen aan bepaalde zorgtaken.
Opvallend is dat het wetsvoorstel felle discussie en protesten uitlokte, maar uiteindelijk is de wet door een Kamermeerderheid aanvaard. Belangrijk verschil met de eerdere wet is dat nu wel duidelijk werd vastgelegd dat bij zondagsarbeid vanwege bedrijfsomstandigheden ook de instemming van de individuele werknemer per geval noodzakelijk is. Dus elke keer dat er op zondag moet worden gewerkt vanwege een economische noodzaak, dient de werkgever hiervoor toestemming te vragen aan de werknemer. Alleen als het gaat om een vast patroon (zoals openstelling van de winkels op zondag) volstaat een eenmalige toestemming.
De toepassing en de interpretatie van de wet-Bussemaker/Van Dijke, hebben voor zover ik heb kunnen nagaan niet tot veel problemen en procedures geleid. Bekendheid kreeg de Bijenkorfzaak in 2006. Een werkneemster die zich verzette tegen inroostering op zondag werd door de kantonrechter in het gelijk gesteld.
Een andere zaak betrof een joodse werknemer die op enig moment besloot meer invulling te geven aan de joodse religie en daarom niet langer op vrijdagavond en zaterdag (ten behoeve van een winkel op Schiphol) ingeroosterd wenste te worden in verband het met vieren van de sabbat. De werkgever gaf aan dat dit niet mogelijk was. Na weigering door de werknemer verzocht de werkgever de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Hetgeen ook gebeurde, zonder toekenning van een vergoeding, omdat de kantonrechter de wijziging van geloofsopvatting in de risicosfeer van de werknemer plaatste.
Ook al beschermt de wet gewetensbezwaarde werknemers, waakzaamheid is toch geboden. Uit de Schipholzaak blijkt wel dat een werknemer die eenmaal zijn toestemming heeft gegeven om op zondag vanwege bedrijfsomstandigheden te willen werken, hieraan gebonden blijft. Ook als hij later hierover spijt (of beter: berouw) krijgt.
Een andere zorg betreft de niet waterdichte scheiding tussen bedrijfsomstandigheden en aard van de arbeid. Tijdens de parlementaire debatten werd dit probleem ook onderkend. Zo is het werken op zondag in de detailhandel als bedrijfsomstandigheid aangemerkt. Maar het risico bestaat dat wanneer in bepaalde sectoren (zoals de meubelbranche) en/of in toeristische plaatsen wordt overgegaan tot een uitbreiding van het aantal koopzondagen het werken in deze winkels wordt gezien als zondagsarbeid vanwege de aard van de arbeid.
Als vervolgens in de cao (voor meubelbedrijven) wordt vastgelegd dat de werknemer op zondag moet werken, zou de individuele werknemer geen recht op verzet meer hebben. Waakzaamheid ten aanzien van de uitbreiding van het aantal koopzondagen en ten aanzien van een ruimere interpretatie van het begrip ”aard van de arbeid” is derhalve (dubbel) geboden.
De auteur is hoogleraar arbeidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.