Hongaarse grondwet ondermijnt democratie
De nieuwe grondwet van Hongarije is op ondemocratische wijze tot stand gekomen en ondermijnt de rechtsstaat, vindt Gabor Ivanyi. Dat belooft weinig goeds voor de toekomst van het land.
Hongarije heeft een nieuwe grondwet. President Pal Schmitt tekende de nieuwe constitutie op tweede paasdag, wat gepaard ging met het nodige ceremonieel vertoon, zoals een fanfare en een erewacht. De nieuwe grondwet treedt op 1 januari volgend jaar in werking.
De nieuwe constitutie is opgesteld door één partij, de centrumrechtse Fidesz. Bij de verkiezingen vorig jaar haalde Fidesz een tweederdemeerderheid – geflatteerd overigens als gevolg van het kiesstelsel, de partij haalde maar 53 procent van de stemmen. De partij heeft nu op eigen houtje de nieuwe grondwet opgesteld en door het parlement geloodst.
Er zijn weliswaar 8 miljoen enquêteformulieren verspreid onder de bevolking waarop mensen konden aangeven of ze voor of tegen de nieuwe grondwet waren. Dat geeft de indruk dat Fidesz geïnteresseerd was in de mening van de kiezer. Er hebben echter maar 900.000 mensen gereageerd, en Fidesz heeft de verhouding tussen voor- en tegenstemmers niet openbaar gemaakt. Met deze actie wilde de regeringspartij voorkomen dat er over het wetsvoorstel een referendum gehouden zou worden. De wetgever wist maar al te goed dat dit tot mislukken gedoemd zou zijn.
De nieuwe grondwet wordt gepresenteerd als de vervanging van de communistische grondwet van 1949. Deze voorstelling van zaken miskent echter dat de communistische grondwet na de val van het communisme in 1989 ingrijpend is herzien. De constitutie van 1989 heeft inhoudelijk zelfs vrijwel geen enkele overeenkomst met die van 1949. De wet van 1989 is tot stand gekomen na een lang debat tussen de verschillende politieke partijen en maatschappelijke organisaties, waarbij sommige secties –over de president en het parlement– zijn zelfs vastgesteld via een referendum.
Het is zelfs zo dat de grondwet van 1989 door de opstellers als een tijdelijke voorziening was bedoeld, totdat er met brede steun een nieuwe wet opgesteld zou worden. Fidesz heeft zijn tweederdemeerderheid misbruikt om de nieuwe grondwet er nu door te drukken, die alleen gunstig is voor de partij zelf. De eerste tientallen jaren zijn er ook geen wijzigingen te verwachten, omdat het door de aanscherping van het kiesstelsel onwaarschijnlijk is dat een partij ooit nog een tweederdemeerderheid haalt.
De opstellers van de grondwet hebben beloofd dat ze zich zouden houden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit document vertegenwoordigt slechts de minimumeisen, dus dit zou al niet de meest passende oplossing zijn. Ondanks deze belofte wringt de nieuwe grondwet op verschillende punten met het Europese mensenrechtenverdrag. Zo is er de bepaling: „Iedereen heeft het recht om vrij zijn beroep te kiezen”, wat overeenkomt met wat bepaald is in het EVRM. In hetzelfde grondwetsartikel staat echter ook: „Iedereen is verplicht om bij te dragen aan de verbetering van de gemeenschap.”
De grondwet maakt ook een onaanvaardbaar onderscheid tussen verschillende soorten armoede. Wie „niet door eigen schuld werkloos is”, komt in aanmerking voor steun van de overheid. Voor wie dat niet geldt, is er de bepaling dat „de wet de aard en mate kan bepalen van het sociale beleid, naarmate de behoeftige persoon van nut is voor de gemeenschap.”
Ook op het punt van het strafrecht is de nieuwe constitutie strenger dan de internationale aanbevelingen. Zo wordt de mogelijkheid hersteld van levenslange gevangenisstraf zonder kans op vervroegde vrijlating.
De invloed van het constitutioneel hof, dat de functie heeft om wetten te toetsen, wordt aanzienlijk ingeperkt. Zo mag het alleen maar gebruikmaken van zijn bevoegdheden om te oordelen over financiële wetgeving als de staatsschuld minder is dan 50 procent van het bruto binnenlands product.
Sommige christenen waarderen het positief dat de grondwet expliciet verwijst naar het christendom. „We erkennen de dragende kracht van het christelijk geloof voor de natie”, zo stelt de preambule. De grondwet verklaart ook dat „Hongarije het huwelijk beschermt als een eenheid tussen man en vrouw, tot stand gebracht door wederzijdse toestemming.” Op basis van de Bijbel ben ik het daar weliswaar mee eens, maar in een seculiere samenleving kan ik dit niet dwingend opleggen aan mijn ongelovige landgenoten.
Ik kan de kritiek op de grondwet niet beter samenvatten dan met de woorden van de Hongaarse filosoof en politieke denker Janos Kis: „De grondwet belooft dat grondrechten beschermd zullen worden in de geest van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, maar past –tegen dit verdrag in– bepaalde rechten aan aan de morele visie van de kerk. Daarnaast verzwakt de wet de rechtsbescherming van de meest kwetsbare minderheden, (…) hij maakt van de belangrijkste bewaker van de grondrechten, het constitutioneel hof, een decor (…) en maakt het voor de regerende meerderheid mogelijk om alle onafhankelijke machtsinstituties te beheersen.”
De grondwet is door Fidesz ook nog eens opgelegd op een moment dat Hongarije EU-voorzitter is. De regerende meerderheid beheerst bovendien de media en is doorgedrongen in alle besturende organen. Voor burgers is het moeilijk om vrijelijk keuzes te maken met gelijke kansen voor iedereen. De vooruitzichten voor onze democratische republiek zijn daarmee niet al te rooskleurig.
De auteur is rector van het John Wesley Theological College in Boedapest.