Julius Vischjager stelt op persconferentie premier al jaren laatste vraag
Al sinds de jaren zeventig mag hij op de wekelijkse persconferentie van de premier de laatste vraag stellen. Julius Vischjager (74), ongrijpbare hofnar onder de Haagse journalisten, verbergt onder zijn humor en eeuwige grijns, pijn en tragiek. „Heel mijn familie is door de nazi’s uitgemoord.”
Het is op een vrijdagmiddag achter in januari. Plaats van handeling: perscentrum Nieuwspoort. Het Haagse journaille wacht landerig op de minister-president. In het groepje verslaggevers voert één man het hoogste woord. Slobberig gekleed, piekerig grijs haar, een linnen tasje over zijn schouder, regelmatig een brede grijns op zijn gezicht toverend, vooral als hij lacht om zijn eigen grappen.
Als de premier binnentreedt, valt iedereen stil. Ook de man met het linnen tasje. Roerloos volgt hij de vragen die zijn collega’s op de mp afvuren. Totdat de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst er een eind aan maakt. „Tijd voor de laatste vraag. Julius?”
Vischjager veert op. Dit is zijn finest hour. De betogen waarmee de verslaggever zijn vragen inleidt, zijn soms moeilijk te volgen. Maar dit keer houdt hij het eenvoudig. Of de premier wel weet dat hij vandaag zijn 74e verjaardag viert? En of het daarom niet leuk zou zijn als de minister-president hém nu eens een vraag stelde? Rutte denkt even na. Maar dan schiet hem er een te binnen: Julius, hoe komt het toch dat jij al die jaren zó scherp bent gebleven?” Vischjager straalt.
Of de excentrieke, olijk ogende journalist werkelijk ”scherp” is, daarover valt te twisten. Feit is dat de man die al sinds de tijd van Den Uyl en Van Agt het voorrecht geniet dat hij op de vrijdagse persconferentie van de premier de laatste vraag mag stellen, al die jaren nauwelijks is veranderd. Zijn vriend oud-NRC-redacteur Harry van Wijnen: „Julius is heel stabiel. Ik ken hem al zo’n veertig jaar en houd, samen met wat andere Amsterdammers, enig toezicht op hem. Hij is intelligent, maar anders dan anderen. Zoals hij nu is, is hij niet geworden, maar altijd geweest.”
Vischjager is een typisch Hollands verschijnsel. In welk ander land zou een uitgever en enig journalist van een met de hand volgeschreven en gefotokopieerd A4’tje, dat de wonderlijke naam The Daily Invisible draagt, elke week drie minuten tijd en aandacht krijgen van de belangrijkste politicus van het land?
De Engelse premier Thatcher, ooit in Nederland op bezoek, verbaasde zich er in elk geval hogelijk over. „The Daily what?!”
The Daily Invisible, „verkrijgbaar per post en overal waar de uitgever zich bevindt”, is de dekmantel waarmee Vischjager zich jaren geleden toegang verschafte tot perscentrum Nieuwspoort. Oh, moest je journalist zijn om lid te kunnen worden van de parlementaire persvereniging? Snel zette hij zijn onregelmatig verschijnende blaadje op poten, om daarna zelden meer te absenteren op de vrijdagse bijeenkomsten met achtereenvolgende premiers.
Den Uyl, Van Agt, Lubbers, Kok; Vischjager overleefde ze allemaal. Even leek het mis te gaan toen premier Balkenende in 2007 de persconferentie verplaatste van Nieuwspoort naar het ministerie van Algemene Zaken. De premier wilde niet meer op bezoek gaan bij de pers, maar zelf de regie voeren. En aan folklore was geen behoefte; Vischjager was niet meer welkom.
Die episode duurde slechts kort. De parlementaire persvereniging bemoeide zich met de kwestie. En Julius, de journalist die in het digitale tijdperk nog altijd opereert zonder mobiele telefoon en zonder e-mail, mocht terugkeren.
Misschien is dit wel de belangrijkste betekenis van het verschijnsel Vischjager, mijmert Van Wijnen. „Hij staat symbool voor de Nederlandse cultuur: iedereen hoort erbij. Ook dit soort types. Zonder dat er ooit harde afspraken zijn gemaakt, lieten generaties van RVD-directeuren zijn optreden toe. En jarenlang namen opeenvolgende parlementair journalisten de houding aan: ook deze man mag meedoen.”
Bij de betoonde clementie voor Vischjager, die een uitkering krijgt voor oorlogsslachtoffers, speelt wellicht ook zijn persoonlijk verleden een rol. „Ja, ik ben als Joods jongetje opgepakt bij een razzia. Weet nog dat ik door een Duitse soldaat onder een bed, waar ik me verstopt had, werd weggetrokken en dat ik hem in zijn hand heb gebeten. Later ben ik gered uit de Hollandsche Schouwburg”, vertelt hij achter een kop cappuccino in Nieuwspoort. „Ik zie mezelf nog achterop de fiets zitten bij mijn pleegmoeder, zuster Middelman, die een grote rol speelde in het verzet. Daarna heb ik ondergedoken gezeten bij diverse gezinnen in Bussum. Bij tante Cor en tante Dien en hoe ze allemaal maar mochten heten.”
Ook voor de oorlog was Julius’ jeugd (hij is geboren in 1937) al niet zonder problemen. „Mijn voornaam heb ik van mijn vader: Julius Vleeskruijer. Hij was eigenaar van een aantal bioscopen en theaters. Hij wilde mij niet als zijn kind erkennen. Daarom draag ik de achternaam van mijn moeder, Caroline Vischjager, die bij mijn vader in bioscoop Bio werkte. Zij wilde of kon niet voor mij zorgen en bracht mij onder bij mijn pleegmoeder. Heel mijn familie is trouwens door de nazi’s uitgemoord. Mijn vader overleed in Buchenwald, mijn moeder in Bergen-Belsen.”
Na de oorlog kwam de toen 8-jarige Julius terecht in diverse instellingen. „Ik ben van tehuis naar tehuis gegaan.” En daarna? Van zijn verdere leven is niet gemakkelijk een helder beeld te krijgen, ondanks de bereidheid van de hoofdpersoon er uitvoerig over te vertellen. Over zijn mulo-examen deed hij naar eigen zeggen een keer of zeven.
Vervolgens hing hij jarenlang rond aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij rechten studeerde. Zijn laatste tentamen heeft hij nooit gehaald. „Ha! ha! Deed ik expres natuurlijk, want wie een diploma heeft, moet gaan werken. En werken is een misdrijf tegen de mensheid.”
Wat hij wel bevredigend afrondde, was het conservatorium. Vischjagers specialisme is piano, een instrument dat hij volgens kenners zeer verdienstelijk bespeelt. In de sociëteit van Nieuwspoort is hij met zijn vertolkingen van Beethoven, Mozart en Scarlatti een graag geziene gast. „Ik zeg altijd tegen Mark Rutte: jij vond een 7 op het toelatingsexamen van het conservatorium te laag, hè? Ik niet, ik ben doorgegaan.”
In de jaren zeventig werd hij actief in de PvdA en in de kabouterbeweging van Roel van Duijn. „Ik was toen heel bekend. Liep ik daar rond met een helm met PvdA-vignet en een knalrode mantel met puntmuts. Vond ik prachtig.”
Vischjager was in die jaren al gescheiden van de vrouw met wie hij korte tijd getrouwd was. Met haar kreeg hij ook een kind: Daniëlle. „Ik heb mijn dochter daarna nog op het gymnasium weten te krijgen, maar haar vervolgens nooit meer gezien. Ze wil niets meer met me te maken hebben.”
De oorlog, zijn huwelijk, de kaboutertijd; het is allemaal voorbij. Wat resteert, zijn z’n zogeheten ”vertederingsconcerten” –zoals hij zijn piano-uitvoeringen in cafés en op politieke bijeenkomsten zelf noemt–, en zijn contacten met collega-journalisten, die hem soms zat worden („Nu even niet, Julius”), maar ook vaak geamuseerd naar hem luisteren.
Vischjager maakt altijd spectaculaire dingen mee en weet uit een onuitputtelijke bron van belevenissen de ene na de andere anekdote op te diepen. „Word ik toch gebeld door Beatrix, of was het nu door Juliana? Zegt ze: Julius, kun jij niet regelen dat Oltmans níét naar Indonesië gaat? Want Indonesië –dat zei ze echt!–, dat is van mij.”
De vroegere Iraëlische premier Yitzhak Shamir, de Duitse Bondspresident Johannes Rau, de Nederlandse journalist Willem Oltmans; allen blijken ze persoonlijke bekenden van Vischjager. En bij Joop den Uyl was hij kind aan huis. Zegt hij.
Zijn vriend Van Wijnen: „De kunst is om in Julius’ verhalen de rode draad te ontdekken. Ergens zit altijd wel een kern van waarheid. Daaromheen echter is veel wildgroei van details en bijzonderheden die in het hoofd van Julius onomstotelijk vaststaan, maar waarbij anderen terecht vraagtekens zetten.”
Gewone Kamerdebatten volgt Vischjager nooit. Hij richt zich rechtstreeks tot het hoogste niveau, de minister-president. En daar hoopt hij nog wel even mee door te gaan. „Kijk, mensen begrijpen mijn rol niet. Ik ben er gewoon om de zaak wat op te jutten. Ik ben, zogezegd, de Binnenhofnar. Soms zeggen politici: Julius, wat stel jij toch moeilijke, intellectuele vragen! Ja, dat snap ik. Over mijn vragen moeten ze nadenken, en dat kunnen politici niet!”