Iraakse christen Marzena levenslang in de greep van moslimradicalen
Toen Dorait Zoher Marzena met een blinddoek voor zijn ogen hoorde hoe de laatste kreten van een medegevangene langzaam wegstierven, wist hij zeker dat moslimradicalen hem óók de keel zouden doorsnijden. Als christen had hij geen genade te verwachten. Toch overleefde hij. Maar in een toekomst in Irak gelooft hij allang niet meer. „Zodra ik kan vluchten, ga ik.”
Ja, ook in Baghdeda wordt wel eens een christen vermoord. Maar de Noord-Iraakse stad op de vlakte van Ninevé is een verademing in vergelijking met de hoofdstad Bagdad, vindt Dorait Zoher Marzena (34). Daarom vluchtte hij recent met zijn vrouw en drie dochters naar het noorden. Want Bagdad werd voor hem synoniem voor horror en terreur.
Dat was niet altijd zo. Marzena –geboren, gedoopt en opgegroeid in Bagdad– begon als volwassene samen met zijn vader een constructiebedrijf in de Iraakse hoofdstad. Het leven onder Saddam Hussein was zwaar, maar niets vergeleken met wat daarna volgde, na de inval van de Amerikanen in 2003. „We werden steeds vaker bedreigd omdat we christen waren en omdat het gerucht ging dat we met ons bedrijf samenwerkten met de Amerikanen. In 2005 kreeg ik zelfs enveloppen met kogels toegestuurd. Natuurlijk dacht ik er toen over te vluchten, maar waar zouden we heen moeten? In Bagdad hadden we onze zaak, onze broodwinning. We hadden er ons hele leven.”
Marzena bleef. Hij zag om zich heen hoe christenen in Irak meer en meer de speelbal werden van radicale krachten en sektarisch geweld, zowel uit soennitische als sjiitische hoek. Maar het ergste, gekidnapt en vermoord worden, dat gebeurde altijd met een ander. Tot de dag aanbrak die voor altijd in zijn geheugen gegrift zal blijven staan. „Dat was 8 mei 2005. Toen keek ik de dood in de ogen.”
Marzena’s ogen staan rustig als hij, op een van de sofa’s in zijn huis, zijn verhaal uit de doeken doet voor het Nederlandse bezoek. Alleen zijn woorden laten onrust zien – een stroom van woorden, zonder eind, alsof een vulkaan in zijn ziel tot uitbarsting komt.
„Ik reed die dag in Bagdad ergens heen, toen ik in mijn spiegel plotseling drie auto’s zag opduiken. Eén ging er voor me rijden, een andere naast me en de derde achter me. Ik werd gedwongen te stoppen. Van de auto naast me ging het dak open. Een man richtte, staand in de auto, een machinegeweer op me. Als je je beweegt, ben je dood, zei hij. Toen kwamen ze naar me toe. Ze sloegen me in mijn gezicht, pakten mijn telefoon af en bonden me vast. Ze stopten me in de kofferbak van een van de auto’s.
Zes uur zat ik opgesloten. Toen arriveerden we bij een huis in Fallujah, waar ik in een kelder aan de muur werd vastgebonden. Ze sloegen me opnieuw. Met een nagelknipper trokken ze mijn nagels uit mijn vingers.”
Marzena stopt even. Dat gebeurt vaker tijdens het gesprek. Voor heel even stokt dan de woordenstroom; zijn ogen dwalen weg. Hij laat zijn vingers zien die zes jaar na dato nog altijd scheve, misvormde nagels hebben. „Steeds weer kwamen de radicalen in die kelder naar me toe, en steeds weer zeiden ze dat ik gevaarlijk was. Dat ik met de Amerikanen samenwerkte, dat ik als christen het grootste probleem van Irak vormde. Jij bent de reden dat de Amerikanen hier gekomen zijn, beten ze me toe. En: Je bent een ongelovige, je maakt je schuldig aan blasfemie.
In de negen dagen die volgden, mocht mijn blinddoek niet één keer af. Ik hoorde dat er nog vier anderen in het huis gevangen werden gehouden, die een voor een werden meegenomen. Het werd steeds stiller in die negen dagen. Op een gegeven moment hoorde ik hoe de laatste mee moest komen. Zijn keel werd doorgesneden. Ik hoorde hem schreeuwen in doodsangst. Toen werd het schreeuwen gorgelen, en toen werd het stil. Wat kon ik anders doen dan bidden? Ik bad 24 uur per dag. Ja, roken, dat deed ik ook. Daar ben ik toen mee begonnen, terwijl ik voordien nooit een sigaret had opgestoken. Er was een levendige handel in sigaretten in de gevangenis.
Ondanks alles voelde ik dat Jezus dicht bij me was. Al op het eerste moment, toen ik uit mijn wagen gesleurd en ontvoerd werd, vroeg ik Hem bij me te blijven – wat er ook zou gebeuren.”
Voor Marzena was het geen enkele vraag dat de terroristen, die waarschijnlijk aan al-Qaida verbonden waren, meer dan genoeg reden hadden om hem te doden. „Drie keer hebben ze gezegd me te zullen onthoofden. Ik werd er één keer speciaal voor aangekleed. Op mijn hoofd kreeg ik een rode plastic zak. Zo werd ik op de grond neergelegd, terwijl boven mijn hoofd Koranteksten werden voorgelezen.
Een andere keer, toen ze me zeiden dat ik gedood zou worden, vroegen ze: Wat is je laatste wens? Ik zei dat ik nog één keer mijn familie wilde zien. Dat mocht niet, maar ik mocht wel een boodschap inspreken voor mijn familie. Dat heb ik gedaan. Ik heb tegen mijn vrouw gezegd dat ik van haar hou, en haar opgedragen altijd goed voor haar en ons dochtertje van twee te zullen zorgen.”
De opname werd aan Marzena’s vader gegeven. „Hij heeft toen alles gedaan om mij vrij te krijgen. Wonderlijk genoeg werd er uiteindelijk overeenstemming bereikt: mijn familie zou 56.000 Amerikaanse dollars aan deze terroristische groep moeten betalen voor mijn leven. Het is ongelofelijk hoe dat bedrag bij elkaar is gebracht. Sommige vrienden en kennissen hebben hun auto verkocht. Anderen verkochten grond en spullen.
Toen de deal rond was en het geld bij elkaar was gebracht, werd ik opnieuw in een auto gestopt. Die was volledig klaargemaakt om als bom gebruikt te worden. Ik zag overal draden en explosieven. Nu laten we ons ontploffen, zei de chauffeur. Ik wist: dit is het einde.
Maar even later klopte de chauffeur op mijn knie. Je bent vrij, zei hij lachend. Waar wil je er uit? Ik zei: Het maakt me niet uit, desnoods in de woestijn. Dat wilden ze niet. Ergens in Bagdad lieten ze me uit de auto. Ik wilde wegrennen, maar ze zeiden: Nee, wacht. We zijn broeders, toch? Toen omhelsden ze me. Dat was een van de vreemdste ervaringen in mijn leven. Negen dagen lang had geen mens me liefdevol aangeraakt, en toen wilden mijn ontvoerders me nota bene omhelzen. Het was alsof mijn lichaam bevroor. Ik kon niet meer op mijn benen blijven staan en viel op de grond. Daarna dronk ik met de terroristen een glas water.
Toen ik even later verdwaasd rondliep, kwam ik twee politiemannen tegen. Ik vertelde het hele verhaal aan hen. Zij hebben een taxi voor me geregeld, die me thuisbracht.”
Het onvoorstelbare werd waar: Marzena kon zijn vrouw en hun –toen nog– enig kind opnieuw in de armen sluiten. „Nadat ik was vrijgekomen, werd mijn vrouw algauw weer zwanger, van een jongetje ditmaal. Toen hij geboren was, noemden wen hem Fahdi. Maar na twee dagen stierf hij. De dokter zei dat het aan mij lag; dat mijn zaad niet goed was vanwege alle stress en ellende.
Na mijn vrijlating ging het psychisch snel bergafwaarts met me. We bleven in Bagdad wonen; mijn vader wilde ons niet laten gaan. Wat moest er anders van onze zaak terechtkomen? Hij liet tal van artsen komen. Die onderzochten me, maar ze konden me niet beter maken. Ik overtuigde mijn vader ervan dat het zo niet langer ging.
De Amerikanen vielen de terroristische groep aan die me had ontvoerd, hoorden we op het nieuws. Maar desondanks raakte ik overal in paniek. Ik had heel veel behoefte aan een plek waar ik zou kunnen ademen, waar ik me veilig zou kunnen voelen.”
Dat was de tijd dat Marzena voor het eerst de omgeving van Baghdeda verkende, de christelijke enclave in het noorden van Irak waar hij nog altijd woont. Hij bleef echter heen en weer reizen tussen Bagdad en Baghdeda. „We wilden en konden onze zaak niet zomaar stoppen. Er was bovendien voldoende werk in Bagdad, onder meer aan de kerk waar ik gedoopt ben en waar ik mijn hele leven lid ben geweest. Dat is de Syrisch-katholieke Sayidat al-Najatkerk, de Onze-Vrouwe-van-de-Verlossingkerk. Ik kwam er ongeveer één, twee keer per week om allerlei onderhouds- en constructiewerk te verrichten. Bijna altijd waren er wel dingen om te repareren; aan het dak of aan de hekken en muren.”
Toch zou het juist die kerk zijn die Marzena opnieuw iets liet zien van de realiteit van het kwaad. Het is dan zondag 31 oktober 2010. Als de kerkdienst rond vijf uur ’s middags begint, zijn er zo’n 120 christenen aanwezig. Marzena en zijn vrouw zijn er niet. „Mijn vrouw en ik hebben allebei grote families, maar niet alle gezinnen hebben een eigen auto of een auto die groot genoeg is. Daarom hadden we een schema over wie er wanneer naar de kerk ging. Soms ging ons gezin, op andere zondagen gingen andere familieleden.
Op 31 oktober was het de beurt aan mijn broer met zijn vrouw en kinderen. Toen de dienst nog maar net begonnen was, hoorden ze een enorme explosie bij de toegangspoort. Daarna kwamen gewapende mannen de kerk binnen. Alle mensen, ook mijn broer en zijn gezin, werden in een hoek van de kerk gedreven. De priester riep dat hij tegen wapens was. Het kruis van Christus is ons wapen! riep hij. Daarop werd hij van dichtbij in zijn hoofd geschoten.
In de uren die volgden had mijn vader nog eenmaal telefonisch contact met mijn broer. Het zou de laatste keer zijn. Er was paniek, totale chaos in de kerk. Mensen verstopten zich onder het altaar, doken weg achter banken. Toen kwamen er veiligheidstroepen binnen die de gijzeling met geweld wilden beëindigen. De terroristen schreeuwden: Allahoe akbar! – Allah is de grootste! Ze schoten op iedereen. We willen meer bloed! riep een van hen.
Ook het zoontje van mijn broer, een kleuter nog maar, werd geraakt. Hij bloedde erg, maar hij leefde nog wel. Mijn broer kon niets voor hem doen. Hij was in de chaos voor zijn vrouw en een paar andere vrouwen gaan staan, om hen te beschermen. Een paar terroristen liepen op hem af. Ik heb nog drie kogels over, zei een van hen. Maak hem daarmee af, zei een ander. Toen werd hij doodgeschoten, op het laatste moment. Mijn gewonde neefje sleepte zich naar zijn vader toe. Stop, stop! riep hij. En: Wakker worden, vader! Tegen de terroristen huilde hij: Jezus zal jullie straffen! Kort daarop viel hij neer, badend in zijn bloed. Op de plaats waar hij viel, is hij gestorven.”
Zwaar getraumatiseerd vertrokken Marzena en zijn gezin kort daarna definitief uit Bagdad. Het drama in de kerk houdt de Iraakse christen een halfjaar na dato nog dagelijks bezig. En ook zijn ontvoering, inmiddels zes jaar geleden, laat hem geen moment met rust. Financieel gezien niet, omdat hij nog jaren moet werken om de mensen die zijn losgeld bij elkaar hebben gesprokkeld, te kunnen terugbetalen. Maar vooral psychisch heeft hij geen rust. Nog altijd is zijn geest in de greep van moslimradicalen, die hem levenslang in gijzeling houden.
„Vaak geloof ik diep vanbinnen nog steeds niet dat ik echt vrij ben. Als ik alleen thuis ben, word ik doodsbang. Dan denk ik dat er iemand achter me loopt om me te vermoorden. Als ik ’s nachts maar het geringste geluid hoor, ben ik klaarwakker. Ik kan me niet goed meer concentreren. Ook mijn Engelse spreekvaardigheid is totaal verdwenen. Ik kende altijd vrij goed Engels, maar nu weet ik er vrijwel niets meer van.
Zelf geloof ik niet meer dat christenen in Irak nog een toekomst hebben. Er zal voor ons geen veilige plaats meer zijn in dit land, ook al hebben we er altijd gewoond. Als er een mogelijkheid is om naar het buitenland te vluchten, ja – dan zal ik gaan.”
Levensloop Dorait Zoher Marzena
Dorait Zoher Marzena –de laatste twee namen zijn de namen van zijn vader en grootvader– werd in 1976 geboren in de Iraakse hoofdstad Bagdad, waar hij bijna zijn hele leven woonde. Zowel hij als vrijwel zijn hele familie hoort bij de snel slinkende christelijke minderheid in Irak. Na de val van Saddam Hussein in 2003 ontvangt Marzena veel bedreigingen. In 2005 wordt hij ontvoerd door moslimradicalen. Als door een wonder komt hij vrij. In 2010 komen familieleden van hem om tijdens een aanslag op een kerk in Bagdad. Sindsdien woont Marzena met zijn vrouw en drie dochters in een christelijke enclave in het noorden van Irak.