Binnenland

Homohuwelijk symbool morele revolutie

Met triomfantelijk tromgeroffel stemde de Tweede Kamer tien jaar geleden in met de invoering van het homohuwelijk. Maar is het daarmee ook gewoon geworden, zoals seculiere politici en homo-organisaties de samenleving graag willen doen geloven?

Ewout van der Staaij
26 March 2011 07:26Gewijzigd op 14 November 2020 14:15
Dr. Albert Mohler, president van het Southern Baptist Theological Seminary in Louisville (VS). Foto RD
Dr. Albert Mohler, president van het Southern Baptist Theological Seminary in Louisville (VS). Foto RD

Zestien jaar duurt de lobby van de Stichting Vrienden van de Gay Krant, maar op 1 april 2001 is het dan zo ver: de Amsterdamse burgemeester en oud-staatssecretaris Cohen trouwt vier homoparen. Heel de wereld is er getuige van hoe het kleine landje aan de Noordzee toestaat dat een aantal mannen in het openbaar elkaar de trouwringen omdoet.

In binnen- en buitenland hebben veel mensen niet verwacht en nog minder gehoopt dat het ooit zo ver zal komen. „Ik vind het eigenlijk geen issue van belang, omdat de meeste mensen altijd heteroseksueel zullen zijn”, relativeert eind jaren negentig de Leidse rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging in het SGP-blad Zicht de vrijheidsstrijd van homoseksuelen. „Het is een feit dat een homohuwelijk nooit hetzelfde kan zijn als een huwelijk van een paar van verschillend geslacht. Het kan nimmer de essentiële maatschappelijke rol vervullen.”

Dr. Patrick van Schie –de huidige directeur van het wetenschappelijk bureau van de VVD– windt er in het Liberaal Reveil ook geen doekjes om: het homohuwelijk is niet nodig en al evenmin wenselijk. „De duurzame verbintenis tussen man en vrouw verschilt van die tussen man en man of tussen vrouw en vrouw. Het geslacht van elk van beide partners in een huwelijk doet er wel degelijk toe. Het niet toelaten van homoseksuelen tot het huwelijk heeft met discriminatie dan ook niets te maken.”

Zelfs het paarse kabinet stelt in april 1998 nog vast dat het homohuwelijk overbodig en zelfs onwenselijk is. Maar Henk Krol, fanatiek voorvechter van gelijke homorechten, weet steeds meer steun te verwerven. „Ik voel mezelf pas serieus genomen als ook ík mag genieten van een huwelijksreis en huwelijkstaart”, zegt hij in weerwil van het Bijbelse gegeven dat God man en vrouw heeft geschapen met elk een eigen geaardheid en ze binnen de bedding van het huwelijk een eigen functie in het voortplantingsproces heeft gegeven.

Langzaam maar zeker wordt de samenleving gemasseerd voor erkenning van het homohuwelijk. „Het valt me op dat de homobeweging via de media druk uitoefent op de publieke opinie”, doorziet de christelijke gereformeerde hoogleraar dr. W. H. Velema al in 1990 in deze krant de listige strategie. „Op deze wijze probeert men critici in kerk en politiek te dwingen tot een knieval voor de gewenste relatiewet.”

De samenleving gaat inderdaad door de knieën. De wet komt er. Christelijke organisaties en kerken doen meer dan eens een bewogen appel op het kabinet om terug te keren van deze heilloze weg door met invoering van het homohuwelijk doelbewust een langdurige traditie uit de westerse beschaving te doorbreken. Een internationale groep van ruim honderd hoogleraren in de rechten doet nog een dringende laatste oproep aan de politici om niet op eigen houtje de definitie van het huwelijk te herzien. Volgens de juristen zal dit wereldwijd leiden tot morele, sociale en juridische verwarring.

Het is allemaal tevergeefs. In 2000 aanvaarden beide Kamers de Wet openstelling huwelijk. Christenen reageren aangeslagen op de aanvaarding van het seculiere paradepaardje, GroenLinks verwelkomt de wereldprimeur daarentegen als „de genadeslag aan het traditionele huwelijk als onderdrukkend en uitsluitend instituut.”

Geslijm

Een van de critici die rond de invoering van het homohuwelijk luid en duidelijk van zich laat horen, is prof. mr. M. J. A. van Mourik. „Het huwelijk wordt in essentie afgeschaft”, luidt het vernietigende commentaar van de hoogleraar notarieel recht in Nijmegen. Hoe kijkt hij nu, tien jaar later, terug op zijn kritische uitlatingen? „Ik sta nog vierkant achter mijn uitspraken en ben er zelfs nog meer van overtuigd geraakt dat de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht ongewenst en onnodig is. Het is pure symboolwetgeving en enkel geslijm naar de homobeweging. De facto is het huwelijk afgeschaft.”

Het huwelijk als eeuwenoud zedelijk instituut, en door de bijzondere man-vrouwrelatie dienstbaar aan de voortplanting van de mensheid, is verworden tot een of ander organisatiemodelletje, fulmineert de rooms-katholieke hoogleraar uit Nijmegen. „Bovendien zijn er nu twee instituten: het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Juridisch is dat een rommelboel. Er staat ook enkel nog een onderhoudsplicht in, maar dat is alleen om te voorkomen dat mensen anders direct naar de staat rennen voor financiële bijstand.”

Tien jaar geleden geloofde Van Mourik niet dat het buitenland het homohuwelijk zou accepteren. Die voorspelling is niet bewaarheid. „Ik heb niets tegen gelijke rechten en plichten voor wie dan ook, maar homoseksuelen hadden van het huwelijk moeten afblijven. Duitsland heeft alleen het geregistreerd partnerschap ingevoerd. Dat was veel beter geweest. Ik heb er wel eens met Henk Krol van de Gay Krant over gesproken. Die gaf aan dat het homohuwelijk vooral als symbool een grote stap vooruit betekende in de strijd voor erkenning van homoseksuele relaties. Tegen symboolwetgeving is het moeilijk vechten voor juristen. Het blijft voor mij echter onverteerbaar dat op een achternamiddag is besloten een eeuwenoud instituut als het huwelijk om zeep te helpen. Ze hebben het etiket van een fles jenever gepakt en dat op eenzelfde soort fles water geplakt. Maar dan kun je toch niet zeggen dat het daarmee ook een fles jenever is geworden?”

De Nijmeegse hoogleraar heeft de indruk dat de achterliggende jaren een aantal christelijke bezwaarmakers tegen het homohuwelijk de strijdbijl heeft begraven. „Ze beseffen dat de wet niet meer terug te draaien valt en het ontbreekt hun aan moed en inspiratie om van zich te laten horen op dit thema, uit angst om mensen tegen het hoofd te stoten. Daar ben ik niet bang voor. Moet ik het soms ook zomaar slikken dat er ieder jaar een exhibitionistische GayPride wordt georganiseerd?”

Complex

Een eenduidige interpretatie van alle culturele ontwikkelingen die mede hebben geleid tot toenemende acceptatie van het homohuwelijk is moeilijk te geven, stelt prof. dr. Maarten Verkerk, bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Universiteit Maastricht. „Daarvoor zit de wereld te complex in elkaar. Wel zijn er meerdere lijnen zichtbaar waar het gaat om de vraag hoe het kan gebeuren dat een samenleving instemt met het homohuwelijk.”

Grofweg ziet Verkerk, afgezien van de secularisatie, vier lijnen in de Nederlandse geschiedenis. De eerste vindt volgens hem zijn oorsprong in de feministische golf van de jaren zeventig met in het kielzog een seksuele revolutie. „Daarbij werd het gelijkheidsdenken voluit het dominante denken: een vrouw is gelijk aan de man en een homo is gelijk aan de hetero. Dit denken beïnvloedde de wetgeving en het denken over menselijke relaties. Daarbij werd het homohuwelijk op een gegeven moment het symbool van gelijkschakeling van seksuele voorkeur. Het is wel een tegenstrijdig symbool, want op dat moment was het huwelijk als instituut in het progressieve denken op retour. Maar omdat het huwelijk nog steeds als een dominant hetero-instituut werd gezien, werd het homohuwelijk het symbool voor de gelijkschakeling van mensen met een homoseksuele voorkeur.”

De tweede lijn die volgens Verkerk zichtbaar is geworden, is dat vanaf de jaren zeventig mede door de tweede feministische golf het huwelijk aan betekenis heeft ingeboet. „Het huwelijk werd opeens gezien als een onderdrukkend instituut, wat de waarde van het huwelijk deed dalen. „Deze lijn botst dus met de voorgaande.”

De derde lijn die Verkerk signaleert, is het vanaf de jaren negentig opkomende verschildenken onder aanvoering van de Franse feministe Luce Irigaray. Zij wees op de biologische, culturele en maatschappelijke verschillen tussen mannen en vrouwen, het zogenaamde differentiedenken. „Vanuit dit denken is het niet zo duidelijk waarom het heteroseksuele instituut ‘huwelijk’ ook geschikt is voor homoseksuele relaties.”

De vierde lijn is de opmars van het postmoderne denken, stelt Verkerk. „In tegenstelling tot het moderne gelijkheidsdenken is het kenmerkende van het postmodernisme dat ieder individu zijn eigen leven vormgeeft. Een postmodern mens geeft zijn eigen leven vorm en dus ook zijn eigen relaties. Dat kan het ene moment een heteroseksuele zijn, maar op zeker moment ook een homoseksuele: je stelt zelf continu samen wie je bent. Op die wijze moet iedereen dus ook zijn eigen huwelijkssamenstelling kunnen construeren.”

Door de zondeval is de seksuele ordening aangetast, stelt Verkerk. „Dat geldt wel zowel hetero- als homoseksuelen. Door alle eeuwen heen zijn vrouwen binnen en buiten het huwelijk misbruikt door mannen en door alle eeuwen heen hebben sommige culturen homoseksualiteit geaccepteerd en andere culturen niet.”

Dat in deze tijd orthodoxe christenen buiten de maatschappelijke discussie staan, is volgens de Maastrichtse hoogleraar niet verwonderlijk. „Het is een ‘normaal’ sociaal mechanisme dat bepaalde opvattingen op zeker moment out of date zijn en de aanhangers daarvan worden buitengesloten. In het geval van homoseksualiteit wordt het ook niet zelden mede veroorzaakt doordat christenen zich ongelukkig uitlaten over homoseksualiteit.”

Wordt het homohuwelijk in onze cultuur op een gegeven moment zo gewoon dat bezwaren daartegen absoluut niet meer worden geduld? „In het postmoderne denken is alles vanzelfsprekend goed en is er ook geen enkele belemmering voor welke leefvorm dan ook. Voor christenen is het dan de uitdaging om de discussie goed te voeren en de Bijbelse boodschap op integere wijze te verwoorden.”


Morele revolutie

Waarom gaat het de homobeweging zo voor de wind? Over die vraag heeft dr. Albert Mohler, president van het Southern Baptist Theological Seminary in Louisville (VS), meer dan eens nagedacht. In zijn boek ”Desire and deceit” (Begeerte en bedrog) uit 2008 gaat hij uitgebreid in op deze vraag. „De homoseksuele agenda krijgt nog sneller ruimte dan zelfs de meest fervente voorstanders verwachten”, stelt hij daarin verbaasd vast.

In zijn boek beschrijft een van Amerika’s bekendste evangelicale predikers van dit moment de weldoordachte strategie van de homobeweging in de jaren negentig van de vorige eeuw om zich voor te doen als mondige burgers die gelijke behandeling vragen, in plaats van zich te presenteren als mensen die behoefte hebben aan wisselende seksuele contacten. Het is voor de homolobby duidelijk, stelt Mohler: door open en vrijmoedig te spreken over homoseksualiteit, zal die steeds minder vreemd en zondig overkomen. Door constant de media te zoeken, zal bij velen de indruk ontstaan dat de publieke opinie verdeeld is over het onderwerp en dat een groot deel van de meest moderne burgers homoseksualiteit al accepteert of zelfs aanhangt.

Volgens Mohler zag de homolobby al in de jaren tachtig duidelijk in dat hij het publiek niet moest schokken of afstoten door openlijke homoseksuele gedragingen. Het zou voor homo’s veel beter om zich voor te doen als onderdrukte slachtoffers van de samenleving. Hun acceptatie zou ook toenemen als ze voortaan onomwonden stelden dat ze als homo’s zijn geboren. „Niemand mag het idee krijgen dat je ook zelf kunt kiezen voor homoseksualiteit, want dan hebben halsstarrige gelovigen een stok om de homobeweging mee te slaan.”

Daarom is het voor Mohler duidelijk waarom de homobeweging de pijlen vooral op het christendom richt. Maar door luidkeels te verkondigen dat binnen het christendom ook liberale opvattingen mogelijk zijn, de Bijbelse leer blijkbaar inconsistent en eigenlijk zelfs haatdragende elementen bevat, hoopt men orthodoxe christenen de mond te kunnen snoeren. „Behoudende kerken moeten worden afgeschilderd als homohaters met hysterische predikers, die slecht in de pas met de tijd lopen en geen oog hebben voor de nieuwste bevindingen van de psychologie.”

Kunnen christenen hier nog iets tegenover stellen? Mohler: „Wij moeten blijven spreken over goed en kwaad, ook al verwerpt de wereld moraliteit als een achterhaald concept. Wij moeten het huwelijk handhaven als een verbinding tussen een man en een vrouw, zelfs nu het morele fundament dat ooit deze maatschappij mogelijk maakte volledig is omvergeworpen.”

In zijn weblog ging Mohler vorige maand expliciet in op de vraag naar een verklaring van de toenemende acceptatie van het homohuwelijk. Daarvoor heeft hij drie punten. Allereerst gelooft de mensheid in historische vooruitgang, waarom onderdrukte mensen moeten worden bevrijd: eerst slaven, vrouwen en gehandicapten en nu homoseksuelen. In de tweede plaats is het individualisme geradicaliseerd: mensenrechten, individuele vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid zijn voor de moderne mens onaantastbaar. In de derde plaats verwerpen aanhangers van morele autonomie het besef dat er een Goddelijke wetgever en rechter is. „De combinatie van deze drie lijnen vormt de basis van een morele revolutie.”


Nederland uitzondering

Het is volgende week vrijdag, 1 april, tien jaar geleden dat Nederland als eerste land ter wereld het homohuwelijk invoerde. Internationaal gezien blijft dat nog uitzonderlijk. In de achterliggende tijd volgden van alle 193 landen alleen België (2003), Spanje (2005), Canada (2005), Zuid-Afrika (2006), Noorwegen (2009), Zweden (2009), Portugal (2010), IJsland (2010) en Argentinië (2010). In Mexico en de VS is het homohuwelijk in sommige staten toegestaan. Meerdere landen kennen inmiddels wel het geregistreerd partnerschap. In meer dan zeventig landen staat daarentegen op homoseksualiteit een gevangenisstraf of de doodstraf.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer