De vergezichten van M. Vasalis
De dichteres M. Vasalis heeft tijdens haar lange leven betrekkelijk weinig gedichten gepubliceerd. Toch was dichterschap een fundamenteel element van haar bestaan. In een nagelaten notitie zegt ze het zo: „Alles wat waar is, moet in vers geschreven zijn.”
Met ”M. Vasalis. Een biografie” van Maaike Meijer beschikken we eindelijk over een studie met zeer uitvoerige, gedetailleerde informatie over leven en werk van M. Vasalis. Van de wieg tot het graf. Een biografie van formaat, zowel qua inhoud als qua omvang.
M. Vasalis is het pseudoniem van Margaretha Leenmans (1909-1998), waarin we haar meisjesnaam herkennen: een vazal is immers een leenman. Ze specialiseerde zich in de psychiatrie. Dat ze een gedicht schreef als ”De idioot in het bad” is tegen deze achtergrond niet vreemd. Ook na haar huwelijk met de hersenspecialist Jan Droogleever Fortuyn bleef ze in de psychiatrie werkzaam.
Over haar leven waren we slecht ingelicht. Dat lag aan haar zelf: ze weigerde interviews omdat ze waakte voor de privacy van haarzelf en haar gezin. Roem en onvrijheid benauwden haar. Meijer stelt: „Alleen in de luwte kon ze leven, althans als dichter.” Vandaar nogal wat mythevorming rond haar persoon en vooral rond haar zwijgen als dichter.
Meijer heeft met haar biografie veel verhelderd, dankzij het feit dat de erfgenamen haar toegang gaven tot Vasalis’ nalatenschap met een schat aan materiaal: duizenden brieven, dagboeken, prozastukken en ook –heel verrassend!– vele al of niet voltooide gedichten. Slechts zo’n honderd gedichten heeft ze zelf gepubliceerd in drie bundels: ”Parken en woestijnen” (1940), ”De vogel Phoenix” (1947) en ”Vergezichten en gezichten” (1954).
Na 1954 werd het in poëtisch opzicht stil. Maar men bleef haar poëzie –die een middenpositie inneemt tussen het traditionele, klassieke vers en de experimentele poëzie– wel lezen. Regels als: „Ik droomde, dat ik langzaam leefde…” (beginregel van het gedicht ”Tijd”), „… dit wonderlijk gespleten lange heden” (in ”Afsluitdijk”) en „Ik voelde me bedroefd en goed” (in ”Fanfare-corps”) hechtten zich vast in het geheugen van een ruime lezerskring. En na ongeveer dertig jaar zwijgen ontving ze nota bene nog de P. C. Hooftprijs!
Toch blijkt de gepubliceerde poëzie slechts een fractie te zijn van alles wat ze als dichteres op papier heeft gezet. We konden dat al vermoeden, omdat haar kinderen vier jaar na haar dood de dichtbundel ”De oude kustlijn” (2002) publiceerden, een keuze uit haar dichterlijke nalatenschap. Voor velen een complete verrassing.
Dichterschap was voor Vasalis existentieel. Poëzie zag zij als een ultieme mogelijkheid om door beelden en stilering uit te spreken wat onzegbaar is, veelal een verhevigde beleving van de werkelijkheid met een bijna metafysische dimensie. Bij die wonderbaarlijke werkelijkheidsbeleving, vaak beginnend in de natuur, valt de dualiteit tussen het zelf en de wereld weg. In dit verband gebruikt Meijer de term ”mystiek”. Deze moet overigens beslist niet christelijk geduid worden: Vasalis had geen enkele binding met het christelijk geloof, geloven in God was haar onmogelijk, ze ervoer het leven als een raadsel.
Haar dichterschap begon reeds toen ze zeer jong was, zo blijkt uit allerlei materiaal in haar nalatenschap. Maar waarom ‘zweeg’ ze als dichter, althans naar buiten toe, vanaf 1954? De verklaring moeten we niet zoeken in één factor, maar meer in een complex van factoren. Allereerst een rigoureuze zelfkritiek: vele verzen, ook van niveau, die tijdens een verhevigd creatief proces tot stand kwamen, verwierp ze alsnog. Na verloop van tijd bleven in het genormaliseerde levenspatroon die verhevigde momenten met dichterlijke explosies uit. Ook speelde haar sociale instelling haar parten: gastvrijheid, meeleven met anderen, zorg voor gezin, familie en vrienden, een gewetensvolle taakopvatting in haar werk, wat leidde tot een uitermate druk en onrustig leven. Door dit alles nam de scheppingskracht af. Juist omdat het zwijgen van Vasalis zo intrigerend is, is het jammer dat Meijer die verklaringsgronden niet samenvattend op een rij heeft gezet, bijvoorbeeld in haar naschrift. De biografie zou dan aan overzichtelijkheid hebben gewonnen.
Een literair werk staat altijd in een bepaalde context. Een schrijversbiografie beoogt, in de formulering van Meijer, „te reconstrueren vanuit welke biografische, literaire en andere contextuele aanleidingen het werk kan zijn begonnen.” Het gaat er niet om allerlei autobiografische feitjes te zoeken in het literaire werk, maar om wezenlijke interpretatieverdieping. Ongetwijfeld heeft Meijer veel fundamentele zaken boven tafel gebracht.
Maar wie als biograaf zo veel jaren intensief bezig is met het leven van een auteur, gerelateerd aan het literaire oeuvre, loopt wel een gevaar. Die loopt tegen zo veel interessante feiten en feitjes op, dat het moeilijk is die terzijde te leggen. Daaraan is Meijer mijns inziens niet ontkomen. Het beleven van een mooi weekend, huwelijkstoespraken, het vieren van Sinterklaas en verjaardagen, logeerpartijen: ik vermag niet in te zien dat dit alles verhelderende en relevante informatie is, zeker niet voor het lezen en interpreteren van Vasalis’ literaire oeuvre.
Een strengere selectie zou de biografie aanzienlijk hebben bekort en ook handzamer en overzichtelijker hebben gemaakt.
M. Vasalis. Een biografie, Maaike Meijer; uitg. G. A. van Oorschot, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 282 4149 7; 966 blz.; € 35,-.