Ambtelijk Contact / Veluwse Kerkbode
Hoe om te gaan met mensen die de kerk de rug hebben toegekeerd „na herhaalde vermaningen”? Over die vraag schrijft prof. dr. G. C. den Hertog in Ambtelijk Contact, maandblad voor ouderlingen en diakenen van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland.
„Als mensen al tien, twintig jaar niet in de kerk komen en op geen enkele wijze bijdragen, moeten we dan voor die leden onze kerkelijke omslag opbrengen? Dat dit een verkeerde vraag is, hoef ik niet uit te leggen. En ook niet, dat ze hier geen kunstgrepen moeten gaan toepassen, zoals een dubbele ledenadministratie.
Wat is een verantwoorde weg? Nu, een doop kan niet ongedaan gemaakt worden. Men kan zich onttrekken aan de kerk, maar ‘ontdopen’ gaat niet, want Gods beloften blijven gelden. (…)
Het is van belang om de band met deze gemeenteleden zo lang als het maar enigszins gaat vast te houden, oprecht belang in hen te stellen en liefde te betonen.
Tegelijkertijd moet de ernst van hun manier van leven hun ook duidelijk zijn. Als zij op een bepaald moment te kennen geven dat zij het contact niet meer willen en zich dus aan het „herderlijk opzicht en de tucht van de kerkenraad onttrekken” kan hun gezegd worden dat hun doop in de boeken is vastgelegd en dat de kerk hun gegevens bewaart.
Van de colleges kerkrecht van prof. J. Hovius kan ik me er één heel helder herinneren. Toen het over de tucht ging zei hij met grote klem tegen ons als studenten: „Willen jullie erom denken dat het laatste wat die mensen van de kerk zien, iemand moet zijn die in Naam van Christus hen dringend vraagt: „Kom alsjeblieft terug”?”
Tegen die achtergrond zou aan die broeders en zusters gevraagd kunnen worden of zij ermee instemmen dat hun naam en adres in de gemeentegids blijft staan onder het kopje: ”Zij hoorden bij onze gemeente”.
In de zondagse voorbeden en in het gebed van de gemeenteleden persoonlijk kan dan aan deze broeders en zusters gedacht worden. Hun doop is immers een zegel en onwrikbaar getuigenis dat zij een eeuwig verbond met God hebben.”
Veluwse Kerkbode
Er zijn parallellen tussen het recente bezoek van koningin Beatrix aan Qatar en het bezoek van de koningin van Scheba aan Jeruzalem. Maar er zijn vooral ook grote verschillen, schrijft ds. M. van Kooten uit Elspeet in de Veluwse Kerkbode.
„Vorige week bracht de koningin met de kroonprins en diens vrouw een bezoek aan Oman en Qatar. In Oman dineerden ze met de sultan en in Qatar lunchten ze met de sjeik. Bij die bezoeken, waarvan de tweede een staatsbezoek was, moest ik denken aan het bezoek dat de koningin van Scheba bij Salomo bracht. Toen zij al de rijkdom van Salomo zag en zijn wijsheid opmerkte, was er in haar geen geest meer. Ze was er ondersteboven van. Ze nam afscheid met de woorden: „Geloofd zij de Heere, uw God, Die behagen in u heeft gehad, om u op de troon van Israël te zetten! Omdat de Heere Israël in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld om recht en gerechtigheid te doen.”
Me dunkt dat onze vorstin met haar gevolg die ervaring in Oman en Qatar niet heeft opgedaan. Eerder het tegenovergestelde. Niet betreffende hun tekort aan aardse goederen maar wel hun tekort aan vreze des Heeren. Beiden zijn de islamitische religie toegedaan en hebben daarmee niets op met de Zoon van God waarvan Salomo in het Hooglied zo heerlijk mocht opgeven en die hij in het Spreukenboek de Opperste Wijsheid mocht noemen.
Zeker, de vorsten van Oman en Qatar zijn geroepen om recht en gerechtigheid te doen maar in de praktijk komt daar niet veel van terecht. Hun landen staan respectievelijk op nummer 26 en 17 op de lijst van landen waarin christenen verdrukt worden volgens de stichting Open Doors.
Het is dan ook zeer terecht dat het Tweede Kamerlid Voordewind ervoor pleitte dat koningin Beatrix dat ter sprake zou brengen in het gesprek met de bewindslieden van de islamitische landen. Ik hoop dat ze dat gedaan heeft als vorstin die ooit bij de troonsbestijging beleed: „Mijn Schild ende betrouwen zijt Gij o God mijn Heere.””