Franeker, het calvinistische Sion
AMSTERDAM – Prof. dr. Ferenc Postma is maar even weg geweest van de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. In november ging hij met emeritaat, per 1 januari is hij weer benoemd. Als ”fellow” gaat hij zich bezighouden met de protestantse boekcultuur, en dan vooral met de historische culturele betrekkingen tussen Nederland en Hongarije.
Ferenc Postma (65), geboren uit een Hongaarse moeder en een Friese vader, doet al jaren onderzoek naar de historische intellectuele relaties tussen Hongarije en de Nederlanden. En dat blijft hij doen, ook als buitengewoon hoogleraar aan de Károli Gáspár Universiteit te Boedapest.
Als Friese jongen kwam Ferenc Postma regelmatig in Franeker, vlak bij zijn woonplaats Dronrijp. Maar pas tijdens een congres in het Hongaarse Debrecen in 1984 stuitte hij op het feit dat in het verleden vele honderden Hongaren theologie studeerden aan de universiteit te Franeker, die in 1585 was gesticht. Het werd het begin van een intensief onderzoek naar de Hongaars-Nederlandse betrekkingen. Postma promoveerde in 1995 in Boedapest op de academische publicaties van de Hongaren aan de Franeker universiteit.
„Franeker gold als het calvinistische Sion”, zegt prof. Postma in de woonkamer van zijn huis in Venlo. „In het midden van de zeventiende eeuw bepaalden de Hongaarse studenten zelfs in belangrijke mate het straatbeeld van het Friese stadje, gelet op het grote aantal inschrijvingen van die tijd.”
Uit het zogeheten ”Album studiosorum” blijkt dat er in totaal meer dan 1200 Hongaren in Franeker hebben gestudeerd, vooral in de theologie. Prof. Postma vermoedt dat het werkelijke aantal nog aanzienlijk hoger ligt, afgaande op de vele reisverslagen, dagboeken en briefwisselingen die bewaard zijn gebleven.
De Hongaarse studenten, vaak herkenbaar aan hun stemmig zwarte kleding, voelden zich volgens Postma thuis aan de Friese universiteit. „Ze werden er hartelijk en gastvrij opgevangen. Franeker was een kleine, rustige en goedkope stad. De studenten kwamen elkaar op straat tegen en hadden een goede band met de hoogleraren. Bij prof. Gulielmus Amesius woonden er zelfs een paar in huis. Je kunt het je zo voorstellen: bij het ontbijt spraken ze al met elkaar over het verstaan van de Heilige Schrift, daarna op college, en ’s avonds thuis nog weer.”
Maar de diepste oorzaak van de aantrekkingskracht van Franeker ziet hij toch in het geestelijke klimaat aan de universiteit. Dat wordt gesymboliseerd in haar devies: ”Christo et ecclesiae” – gewijd aan de dienst aan Christus en de kerk.
De Hongaarse studenten „dronken” in Franeker de calvinistische theologie in. Toch worstelden ze vaak met andere problemen dan de Nederlandse godgeleerden. „Een groot deel van Hongarije was door de Turken bezet. Velen vroegen zich af of dit een straf was van God vanwege de zonden van het volk. Zoals Israël tussen de grootmachten Assyrië en Egypte in lag, zo bevond het Hongaarse Sion zich tussen het Turkse en het Habsburgse Rijk in. In de profetische teksten van het Oude Testament probeerden de Hongaarse theologen de verlossing van hun volk af te lezen.”
Bezuinigingen in de achttiende eeuw betekenden de doodsteek voor de Franeker universiteit. De buitenlandse studenten –in de periode 1620-1670 meer dan 40 procent van het totaal– bleven meer en meer weg. Toch bleven de Hongaarse ”studiosi” komen, vrijwel tot het einde toe. Voor de Franeker universiteit valt –door toedoen van Napoleon– het doek definitief in 1811, nu 200 jaar geleden.
Het ”fellowship” van Postma is verbonden aan het Studiecentrum voor Protestantse Boekcultuur van de VU. Het is de bedoeling om de bijzondere collecties van de universiteitsbibliotheek beter zichtbaar te maken. Postma zal onder meer lezingen geven en bijdragen aan tentoonstellingen, symposia en culturele activiteiten voor een breder publiek.
Heeft hij al concrete ideeën? „Het onderzoek naar de intellectuele betrekkingen tussen Nederland en Hongarije gaat natuurlijk gewoon door. Daarnaast denk ik erover om allerlei objecten, dagboeken, brieven, manuscripten, disputaties, dissertaties et cetera te verzamelen en in de Vrije Universiteit een tentoonstelling in te richten. Bij de opening zouden we een symposium kunnen houden waarbij ook Hongaarse collega’s spreken.”
De hoogleraar ziet het ”fellowship” zeker ook als een mogelijkheid om de Hongaarse bibliotheken te promoten. „Die zijn doorgaans lastig toegankelijk. Er bestaan soms alleen nog handgeschreven catalogi. Maar je struikelt er bijna over de oude Nederlandse drukken. Soms lees je in de kantlijn: Ik heb dit boek van die en die hoogleraar gekregen. Prachtig, toch? In de Hongaarse bibliotheken liggen nog heel wat verrassingen op ons te wachten.”