Schoolstrijd laait op in Indonesië
Al wordt er af en toe gerammeld aan het met wetsartikelen gesmede hekwerk dat de vrijheid van onderwijs bewaakt, een nieuwe schoolstrijd lijkt bij ons vooralsnog niet ophanden. In Indonesië ligt dat anders. Daar is de strijd om de vrijheid van onderwijs wél in alle hevigheid opgelaaid, nu de stemming over een omstreden wetsvoorstel voor de deur staat.
Op 10 juni zal er in het Indonesische parlement (DPR) worden gestemd over artikel 13, het meest omstreden onderdeel van de nieuwe onderwijswet. Dit artikel bepaalt dat ieder kind recht heeft op godsdienstonderwijs volgens de religieuze overtuiging van zijn ouders. Concreet houdt dit in dat christelijke scholen in Indonesië -van hoog tot laag- verplicht worden om islamitisch onderwijs te geven, en dat ze ook plaats moeten maken voor een islamitische gebedsruimte in hun gebouw. Formeel zijn islamitische scholen op hun beurt verplicht om christelijk onderwijs te verzorgen als er christenen studeren, maar in een moslimland als Indonesië komt die situatie nauwelijks voor.
Het wetsartikel heeft inmiddels al heel wat stof doen opwaaien, en is een twistpunt tussen radicale moslimgroeperingen en -partijen enerzijds en protestantse (in Indonesië steevast aangeduid met christelijke) en rooms-katholieke kerken en groeperingen anderzijds.
Motief achter het wetsartikel zou de zorg onder moslims zijn over het geloof van moslimstudenten die particuliere protestantse en rooms-katholieke scholen bezoeken - en dat zijn er vele in Indonesië. Artikel 13 kan zulke scholen verplichten moslimdocenten aan te trekken teneinde deze leerlingen alsnog de islamitische geloofsleer bij te brengen.
„Radicale moslimpartijen verdenken de christelijke scholen ervan dat ze leerlingen proberen te bekeren tot het christelijk geloof”, zegt dr. Aditonong, docent aan de theologische school (STT) in Jakarta. „Daar proberen ze met dit wetsartikel een stokje voor te steken. Onzin natuurlijk, want er is op deze christelijke scholen helemaal geen sterke beïnvloeding van studenten en leerlingen.”
Nu kun je je natuurlijk afvragen wat moslimleerlingen en -studenten op een christelijke school te zoeken hebben. En volgens drs. Feije Duim, programmacoördinator op het Azië-bureau van Kerkinactie van de Samen op Weg-Kerken, ís er ook geen noodzaak voor moslims om naar een christelijke school te gaan. „Het probleem is dat de christelijke scholen kwalitatief heel goed zijn. Als op grond daarvan moslimouders besluiten hun kinderen naar een christelijke school te sturen, is dat een doorn in het oog van meer puriteinse moslims. Nu zijn die in Indonesië absoluut niet in de meerderheid, maar ze hebben wel een heel grote mond.”
De Nederlandse pater Cees Böhm, die in Ambon-stad woont en werkt, nuanceert vanuit zijn locatie -christelijk Ambon- de analyse van Duim op het punt van toestroom van moslimleerlingen. „In veel kampongs hebben kinderen geen keus dan naar een christelijke school te gaan. In Indonesië bestaat er tot 16 jaar schoolplicht en als er in je buurt alleen christelijk onderwijs is, dan moet je daar wel naartoe.”
Voor Feije Duim is het duidelijk dat de politieke islam -zeg maar de radicale moslimpartijen- met het voorliggende wetsontwerp vooral verkiezingswinst probeert te behalen (volgend jaar gaat Indonesië naar de stembus). Omdat ze stemmen moeten winnen, hebben deze partijen er volgens hem belang bij de moslimgemeenschap met voordeeltjes als zo’n artikel 13 te paaien.
Aditonang gaat een stap verder en beschouwt het wetsontwerp als een van de vele pogingen van moslimradicalen om elementen van de sharia, de islamitische wetgeving, in Indonesië in te voeren.
Intussen hebben kerken en christelijke groeperingen niet stilgezeten om de wet in deze gedaante tegen te houden. Aditonong: „Delegaties uit de kerken hebben de deur van het parlementsgebouw plat gelopen om herziening te bepleiten, en dan vooral natuurlijk artikel 13 dat het godsdienstonderwijs regelt.”
Pater Böhm meldt dat in Ambon-stad duizenden christenen een vreedzame demonstratie hebben gehouden tegen het wetsinitiatief, die overigens werd gevolgd door een tegenbetoging van moslims. Het leverde een riskante situatie op in een regio waar christenen en moslims elkaar al jaren naar het leven staan.
Het zijn trouwens niet alleen christenen die tegen het wetsinitiatief zijn, laat Böhm weten. Ook gematigde moslimgroeperingen protesteren, omdat zij vinden dat de overheid zich überhaupt niet mag mengen in godsdienstzaken op scholen.
De protesten hebben vooralsnog niet geleid tot intrekking van het voorstel, wél tot een soort compromisvoorstel. Vorige maand meldde de commissie onderwijs van het Indonesische parlement dat het godsdienstartikel ongemoeid zal worden gelaten, maar dat scholen die weigeren eraan te voldoen niet gestraft zullen worden.
Een „non-oplossing” noemt Feije Duim het compromis. En ook nog eens gevaarlijk, „omdat je maar nooit weet wanneer het dan wél doorgevoerd en gehandhaafd gaat worden.”
Lokaal misbruik ligt ook op de loer. Zo hebben zich op Midden-Java al de nodige problemen voorgedaan, omdat men het daar alvast maar beschouwde als verplichte maatregel. Ook houdt Duim zijn hart vast voor reacties uit de islamitische gemeenschap als christelijke scholen vanwege de wet moslims gaan weigeren als leerling. „Dan kun je nog heel rare dingen gaan krijgen.”
Dat de radicale moslimpartijen in het parlement geen meerderheid hebben, en dus op de tiende juni met dit voorstel wel eens hun neus zouden kunnen stoten, ziet Aditonong niet als een geruststelling. „Over dit wetsontwerp wordt straks in een geheime stemming en op individuele basis -en dus niet partijgewijs- gestemd. „En omdat in de andere partijen ook allemaal moslims zitten, zal het tot aan de uitslag spannend blijven.”