„Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” Het is moeilijk zalig te worden, zodat de rechtvaardige nauwelijks behouden wordt. O, bouw dan nooit het werk van uw zaligheid op uw eigen krachten, op uw eigen goede werken en op uw ingebeelde verdiensten van uw heiligheid. U weet immers hoe gebrekkig zelfs ook de besten zijn en hoezeer God hen haat die, door hoogmoed aangedreven, zich durven verbeelden dat hun werken zo goed, volmaakt, rechtvaardig en heilig zijn dat zij bij God wel iets kunnen verdienen. Ja, zij worden nog van zo veel meer gehouden, waardoor anderen zouden kunnen geholpen worden.

O, ellendige en hoogmoedige zielen, die zich inbeelden rijk te zijn zonder te bedenken dat zij arm, blind en naakt zijn. Mensen die in eigen ogen rein zijn, terwijl zij van hun drek nog niet gewassen zijn. Mensen die zich nog in het ellendige gewaad van hun eigengerechtigheid hoogmoedig vertonen, zonder te bedenken dat hun gerechtigheid zelfs die van anderen te boven gaat, voor God is als een wegwerpelijk kleed.

Gij kunt God niet anders aangenaam zijn dan in Hem.

Coenraad Mel, predikant te Hersfeld

(”De nauwelijks behouden rechtvaardigen”, 1745)