Thuis in een aftands kerkgebouwtje
„Het hart van het kerkelijk jeugdwerk klopt in het gezin. Als daar hartproblemen zijn, ontstaan er in het hele kerkelijke leven problemen.” Dat zei ds. M. J. Kater donderdagavond op de jaarvergadering van het Landelijk Contact Jeugdverenigingen van de Christelijke Gereformeerde Kerken (LCJ) in Bunschoten.
„Kan kerkelijk jeugdwerk kansloos zijn? Zelfs al zou iedereen vinden dat we beter kunnen stoppen, dan hebben we het toch nog op grond van Gods Woord te doen. Bovendien blijkt in de Schrift dat er garanties liggen: Zolang er zon en maan zullen zijn, zal Zijn Naam van kind tot kind worden voortgeplant.”
De Zeister predikant vergeleek de begintijd van het LCJ met de huidige tijd aan de hand van het beeld van een ringdorp dat uitgroeide en een rotonde kreeg. „In de tijd van vader Jan was het leven herkenbaar. De kerk stond in het midden van het dorp en alle straten liepen daarop uit. Of het nu om de Schoolstraat, de Kerkstraat, de Werkstraat of de Vrijetijdstraat ging. Toen de nieuwbouwwijken kwamen, werd het beeld wat rommeliger, maar de kerk bleef nog altijd in het zicht.”
In de tijd van zoon Jan is er een rotonde in het dorp gekomen, schetste ds. Kater. „Het dorp werd onherkenbaar. De kerk staat er nog, maar het hart van het dorp klopt bij de rotonde. In het midden van die rotonde staat geen kerk, maar een standbeeld van de mens en een billboard waarop de voorbijgangers worden opgeroepen van het leven te genieten.”
Op de rotonde komen alle straten uit. Ds. Kater: „Niet alleen de bestaande straten, ook de Ict-straat is aangelegd. Bovendien is er de brede Vrijetijdsboulevard gekomen, met wat zijstaten als de Kickstraat en de Genietstraat. Daar drommen heel wat mensenmassa’s samen. Alleen op de Vrijwilligerswerkstraat is het zeer rustig. En wat heel typerend is: tussen al deze straten zijn geen dwarsverbindingen. Als men op de ene straat is, kan men zich de andere straten wel herinneren, maar er is op dat moment geen verbinding mee.”
Vader Jan was in zijn jeugd vanzelfsprekend lid van de jeugdvereniging, ging later natuurlijk naar de CSFR, maar was zo geruisloos geseculariseerd dat zoon Jan zijn vader nooit iets hoorde vertellen over de preek of emoties merkte tijdens het lezen van de Bijbel, vulde ds. Kater het beeld verder in. „Natuurlijk is vader Jan tegen de Vrijetijdsboulevard, maar hij heeft zijn leven georganiseerd zonder God erin te kennen.”
Jeugdwerkers zullen moeten beseffen dat jongeren rond deze rotonde leven en aandacht dienen te besteden aan het leggen van verbindingen. „De verzoeken van jongeren om het onfrisse jeugdverenigingsgebouw naar de Vrijetijdsboulevard te verplaatsen, hebben we tot nog toe afgewezen.”
De kerk is in de ogen van velen een aftands gebouw geworden, al staat er op de drassige grond naast de kerk nu een flitsend gebouw: de jeugdkerk. „Die is niet gebouwd aan de Vrijetijdsboulevard, maar er zijn wel afspraken mee gemaakt om af en toe een bijdrage te leveren. De jeugdkerk is snel gebouwd. Er was geen tijd om een fundament te leggen, want het moest zo snel mogelijk klaar zijn. Maar houdt het? Hoe zal het gebouw er over tien jaar uitzien?”
Bij de bouw van de jeugdkerk stonden veel mensen te schelden, zei ds. Kater. „Ze vonden het maar niets. Maar op de vraag wat er dan moest gebeuren, was -en is- het enige antwoord dat de jongeren bij de waarheid moeten blijven. Van het voorleven in de vreze des Heeren is echter geen sprake. Voortdurende renovatie van de kerk is nodig: voortdurende bekering. Maar elke vernieuwing moet van binnenuit komen, door het werk van de Heilige Geest.”
Het kerkelijk jeugdwerk staat of valt met de aanwezigheid van identificatiefiguren, waarschuwde de predikant. „Doorleefde christenen, die met ernst, liefde en bewogenheid de jongeren niet loslaten. Je bewijst jongeren pas echt een dienst als je in hun gefragmentariseerde leven dwarsverbindingen aanlegt vanuit de Kerkstraat. Het jeugdpastoraat is van groot belang.”
De kerk moet een thuis zijn, zei hij. „Als behalve de ouders alle ouderen in de gemeente eens één jongere speciaal in het gebed meenemen en er eens mee spreken, dan heeft zo’n jongere drie of vier biddende mensen om hem heen. Geloven we nog dat God een Hoorder der gebeden is? Het is geen wetmatigheid, maar als de jongeren de nestwarmte voelen en iets zien van het leven in de vreze des Heeren, dan zullen ze in dat aftandse kerkgebouwtje tóch iets aantreffen wat ze nergens anders kunnen vinden.”