Uitstel
Wie zag ooit een zeldzamer boeteprediker dan -in onze tekst- de koning van Ninevé? Hij kwam van zijn troon af en legde zijn heerlijk opperkleed van zich, bekleedde zich met een zak en zat in as neer. Wie heeft ooit een groot koning gezien, die zich zo vernederde en uitriep: „Wie weet, God mocht zich wenden…?” O, dat de koningen van de aarde hiervan een indruk mochten hebben uit liefde voor hun volk en een heilige vrees voor Gods oordelen. Dat het hun tot vasten en bidden om bekering zou bevelen.Dat de arbeid van deze koning niet ijdel is geweest, blijkt uit het vervolg van onze tekst: „En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun boze weg”, vers 10. U ziet hier wat een koninklijk voorbeeld, onder de zegen van de Heere, kan uitwerken. Al zijn koningen niet tot boetepredikers gesteld, zo moeten zij toch het behoud van land en volk zoeken. Zij moeten het gepredikte woord ondersteunen en doorzetten, opdat het tot zijn gewenste doel komen zal: de bekering van zondaars van hun boze weg. Zodat zij niet meer wandelen op die oude wegen van boosheid en ongerechtigheid, maar op betere en rechte wegen.
Dat was ook de oorzaak waarom God berouw had over het kwaad dat Hij had gesproken. God kan geen berouw hebben, maar de Schrift legt hier op de menselijke manier van spreken uit dat Hij het oordeel niet uitvoerde.
Schrijver onbekend, vertaling Johan Hofman (Boetprediking, 1717)