Eed of belofte; getuigenis in de raadzaal
„Zo waarlijk helpe mij God almachtig.” Deze plechtige woorden klinken met een zekere regelmaat bij de beëdiging van een gemeenteraadslid. „De eed of de belofte is het fundament op basis waarvan we onze volksvertegenwoordigers bij de les kunnen houden.”
Uit onderzoek van deze krant blijkt dat 45 procent van de raadsleden afgelopen voorjaar de eed heeft afgelegd. Kiezen raadsleden van CDA, ChristenUnie en SGP bij hun installatie massaal voor de eed, hun collega’s van de linkse partijen gaan daarentegen bijna altijd voor de belofte. VVD’ers en vertegenwoordigers van lokale partijen nemen een middenpositie in, met respectievelijk 35 en 40 procent van de raadsleden die de eed aflegden.
Welke overwegingen spelen voor een politicus een rol bij zijn keuze voor de eed of de belofte? Twee punten vallen daarbij op, stelt prof. mr. Douwe Jan Elzinga, hoogleraar staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. „Allereerst is het van belang of een raadslid religieus georiënteerd is. Is dat het geval, dan zal hij waarschijnlijk altijd voor de eed kiezen.”
In de tweede plaats vermoedt Elzinga dat veel volksvertegenwoordigers het beeld hebben dat het afleggen van de eed regel is en de belofte een uitzondering daarop vormt. „Zo is het uiteindelijk ook bedoeld. De eed is als eerste tot stand gekomen. Pas later is op aandrang van niet-religieuze politici de belofte toegevoegd.”
Heeft de eed eeuwenoude papieren, sinds 1887 biedt de Grondwet bij de aanvaarding van een publiek ambt als alternatief voor de eed de mogelijkheid een belofte af te leggen. Omdat er desondanks regelmatig onzekerheid was over de vorm van de eed of de belofte werd in 1911 uitdrukkelijk per wet vastgelegd hoe de eed of de belofte moet worden uitgesproken. In 1971 werd in de Eedswet onderstreept dat een belofte en eed juridisch gezien gelijk zijn aan elkaar. Dat was nodig, omdat er in oude wetten vaak uitsluitend werd gesproken over de eed.
Dat uit het RD-onderzoek blijkt dat in Limburg, Overijssel en Zeeland de meeste raadsleden te vinden zijn die een voorkeur hebben voor het uitspreken van de eed, verbaast Elzinga niet. „In die provincies hebben christelijke partijen een grotere omvang, dus is het logisch dat er ook meer raadsleden zijn die de eed afleggen.”
Raadsleden van CDA, ChristenUnie en SGP kiezen bijna allemaal voor de eed, Volgens de hoogleraar staatsrecht is ook dat goed te verklaren met het oog op de christelijke grondslag van die partijen. „Het verbaast mij wel dat desondanks een op de tien CDA’ers de belofte aflegt. Waarom zou iemand die de christendemocratische grondslag onderschrijft bij zijn installatie niet aangeven dat hij zijn inspiratie of hulp voor het raadswerk van een hogere macht krijgt?”
SP’ers en politici van GroenLinks hebben van alle raadsleden de meeste voorkeur voor de belofte. Elzinga: „Staan de christelijke partijen aan de ene kant van het politieke spectrum, deze linkse partijen staan in hun visie op de relatie tussen geloof en politiek duidelijk aan de andere kant. Deze fracties hebben eveneens een sterke ideologische gedrevenheid, zij het dat die tegenovergesteld is aan die van de christelijke partijen. Daardoor zullen mensen van SP en GroenLinks fanatieker zijn in hun keuze voor de belofte.”
Een partij als de VVD daarentegen heeft minder problemen met de eed, verwacht Elzinga. Uit het RD-onderzoek blijkt inderdaad dat de VVD met 35 procent van de raadsleden die de eed hebben afgelegd een middenpositie inneemt. „Zo’n belangenpartij staat neutraler ten opzichte van religie dan de andere partijen, waardoor het ook minder uitmaakt of een raadslid de belofte of de eed aflegt. Dat raadsleden van lokale partijen relatief ook vaak voor de eed kiezen (40 procent), heeft er vermoedelijk mee te maken dat veel van die politici landelijk een CDA-achtergrond hebben.”
In het verleden is er wel eens commotie geweest rond raadsleden die een eigen versie van de eed wilden afleggen, omdat ze bijvoorbeeld het woord almachtig niet wilden uitspreken. Een oordeel van de Raad van State in 2002 maakte echter duidelijk dat raadsleden óf voor de eed óf voor de belofte moeten kiezen en zich dan ook aan die tekst moeten houden. Elzinga: „Ik hoor ook bij de preciezen. Als je op dit terrein eenmaal de sluizen openzet, krijg je eindeloze discussies over wat nu wel of niet door de beugel kan.”
Het is aardig dat raadsleden in Nederland mogen kiezen, stelt Elzinga. „De eed of de belofte is het fundament op basis waarvan we onze volksvertegenwoordigers bij de les kunnen houden. De beëdiging heeft immers een betekenis voor het verleden: raadsleden zijn niet omgekocht. Ze heeft ook een betekenis voor het heden en de toekomst: raadsleden zullen zich aan de regels van de democratie houden. Dat volksvertegenwoordigers aan het begin van een voor hen bijzondere periode kunnen kiezen tussen de eed en de belofte is een mooie uitdrukking van onze pluriformiteit. Ieder kan voor het zijne gaan.”
Urk
Anders dan in bijvoorbeeld Rijssen, Staphorst of Tholen gaan alle Urker raadsleden voor de eed. Wat zegt dat over de politici van ChristenUnie, SGP, CDA en twee lokale partijen op het voormalige eiland? „Dat alle raadsleden christen zijn en ook belijdend lid zijn van een kerk”, antwoordt ChristenUniefractievoorzitter A. Woord. „Dat we allemaal voor de eed kiezen, is hier vanzelfsprekend.” De Urker politicus kan zich niet herinneren dat er ooit raadsleden zijn geweest in Urk die de belofte verkozen boven de eed. „Wie dat zou willen, zou het zeker doen om daarmee een statement te maken. Maar dat is hier niet het geval.”
Vlieland
„Is het echt zo?” Verrast reageert fractievoorzitter H. J. Vrielink van Algemeen Belang Vlieland op het gegeven dat zijn gemeente als enige geen raadsleden kent die afgelopen voorjaar de eed aflegden. Alle negen raadsleden kozen voor de belofte. Dat dus de Naam van God niet in de raadzaal klonk, juicht Vrielink alleen maar toe. „Religie heeft niets van doen met de politiek. Wat wij doen is prima. Dat zou in heel Nederland zo moeten zijn. Kerk en staat zijn gescheiden. Het CDA zou niet moeten bestaan en Rouvoet hoort niet voor de ChristenUnie in de Tweede Kamer. Iedereen mag van mij geloven wat hij wil, maar hij moet zijn geloof niet uitdragen in het politieke debat.”
Rucphen
In de Brabantse gemeente Rucphen legden alle raadsleden van VVD (7 zetels), Rucphense Volkspartij (5), CDA (4), D66 (2) en PvdA (1) de eed af. VVD-raadslid I. Talboom-Konings heeft er niet direct een verklaring voor. „Voor mezelf wel, want ik ben rooms-katholiek. De formulering van de eed weegt voor mij net even iets zwaarder dan de belofte. Het is misschien ook wel een gevoelskeuze.” Binnen de gemeenteraad is er volgens de VVD-politica nooit gesproken over het feit dat iedereen de eed gebruikt. Talboom vind het aannemelijk dat er sprake zou kunnen zijn van groepsgedrag. „Als de ene na de andere fractie de eed gebruikt, kan het natuurlijk zo zijn dat een kleinere fractie niet uit de toon wil vallen.”
Echt-Susteren
De voltallige gemeenteraad van het Limburgse Echt-Susteren legde de eed af. Het gaat om de fracties van CDA (7 zetels), Lijst Samenwerking (6), Democraten Echt-Susteren (3), Algemeen Belang (2), Partij Nieuw Echt-Susteren (1), PvdA (1) en VVD (1). CDA-fractievoorzitter P. Cox vindt het lastig te verklaren waarom alle raadsleden in de gemeenteraad, ook de niet-christelijke, voor de eed kozen. „Ik denk dat iedereen open en eerlijk de wedstrijd in wil gaan. Dat beloof je natuurlijk ook met een belofte, maar de eed weegt hier voor de meesten denk ik net iets zwaarder.” Cox denkt dat de keus voor eed of belofte in zijn gemeente geen issue is. „Het gebruik van de eed is hier een soort traditie of vanzelfsprekendheid.”
„Eed staat niet los van de belijdenis dat overheid Gods dienaresse is”
Wat belooft een raadslid dat de eed aflegt nu eigenlijk? SGP-senator mr. G. Holdijk, kenner van de ambtseed: „Een gekozen vertegenwoordiger legt in het openbaar de eed af, onder aanroeping van God als getuige. Het aanroepen van de Naam van God staat niet los van de belijdenis dat de overheid Gods dienaresse is. Een bestuurder zweert trouw aan de koning, het Statuut van het Koninkrijk, de Grondwet en de wetten van het Rijk. Simpel gezegd verklaar je dat je afziet van revolutionaire actie. Een raadslid dat de belofte aflegt, belooft hetzelfde.”
Het afleggen van de eed of belofte is niet voor alle politieke ambten strikt noodzakelijk, zegt Holdijk. „Een ondertekende schriftelijke verklaring van dezelfde inhoud zou voldoende zijn. Zo is het volgens de huidige Kieswet niet noodzakelijk de eed af te leggen om lid te worden van de Staten-Generaal. De toelating tot de Kamers is volgens die wet „terstond onherroepelijk.” Het is natuurlijk een andere vraag of het wenselijk is de eed voor politieke ambten af te schaffen. In elk geval zal de verklaring van integriteit en loyaliteit een vereiste voor toelating moeten blijven.”
Sommige raadsleden die eigenlijk de eed zouden willen gebruiken, kiezen toch voor de belofte, omdat ze het woord ”almachtig” uit de eedsformule niet onderschrijven. Wanneer en waarom is dat woord aan de formule toegevoegd? Holdijk: „In een verslag uit 1799 van de commissie die de constitutie van 1806 heeft voorbereid, wordt gerefereerd aan het Bataafse geloof in een „Albesturend en Alwetend Opperwezen.” Daar wordt speciaal een relatie gelegd met de waarheidsvinding in een strafproces, dus niet direct met de ambtseed. Het woord ”almachtig” in de eed komt ten tijde van de Reformatie al voor, toen er in ons land nog geen sprake was van een nationale eenheidsstaat.”