„Ouder moet kind leren actief te zijn in kerk”
UTRECHT – Ouders moeten hun kinderen leren mee te doen in het kerkelijk werk en ze stimuleren naar jeugdactiviteiten van de kerk te gaan. „Zij hebben dat beloofd bij de doop. Ouders moeten ook zelf hun geloof leven.”
Dat zei theoloog en docent jongerenwerk Martin Tensen donderdagmorgen in Utrecht tijdens het symposium ”Jongeren en religie?!”. De drukbezochte dag was georganiseerd rond de presentatie van het ”Handboek jongeren en religie. Katholieke, protestantse en islamitische jongeren in Nederland”. In de uitgave is een overzicht te vinden van tien jaar onderzoek onder katholieke, protestantse en islamitische jongeren en zijn voorbeelden van succesvol religieus jongerenwerk beschreven.
Het is niet nodig negatief te zijn over het jongerenwerk, stelde de voormalige EO-medewerker Tensen in de hoofdlezing van het congres. „Ik denk dat in Nederland meer mogelijkheden zijn dan ooit tevoren. Want jongeren zijn op zoek naar het religieuze”, zei Tensen met een verwijzing naar festivals als de EO-jongerendag.
In het jongerenwerk moet de inhoud echter niet uit het oog worden verloren, waarschuwde hij. „De drie elementen van het jongerenwerk zijn fun, faith en friends (plezier, geloof en vrienden - red.). In Nederland zit het wel goed met fun en friends, maar die twee moeten wel meer in evenwicht komen met de inhoud. Dat is de basis.”
Het jongerenwerk in Nederland vraagt ook om meer visie en geschoolde medewerkers. „Heel veel jongerenwerkers zijn heel gemotiveerd, maar ze zijn vaak op de korte termijn gericht en gaan van de ene hype naar de andere. Dat werkt niet. We moeten visie hebben en daaraan vasthouden.” Tensen vindt dat kerken daarom ook meer geld en aandacht aan het jongerenwerk moeten geven. „Het jeugdwerk mag geen sluitpost zijn.”
In het jongerenwerk zijn ruwweg vier typen jongeren te onderscheiden: fortissimo’s, legato’s, spirituoso’s en tranquillo’s, stelde dr. Monique van Dijk-Groeneboer donderdagmiddag bij de presentatie van het handboek. Zij is universitair docentgodsdienstsociologie aan de faculteit katholieke theologie van de Universiteit van Tilburg en redacteur van het boek (uitg. Parthenon, ISBN 978 90 79578 184).
Fortissimo’s zijn volgens haar jongeren die heel actief zijn op religieus gebied. „Die daar hun identiteit aan ontlenen en die heel actief zijn in een religieuze organisatie. De harde kern wordt dit vaak genoemd. Het is een vrij constante groep, een harde kern, van 15 tot 20 procent van alle jongeren.”
Legato’s zijn „jongeren die nog wel van huis uit iets met religie hebben en bijvoorbeeld op scharniermomenten nog wel naar een religieus instituut komen, maar die er niet actief mee bezig zijn in hun leven.”
De derde groep, de spirituoso’s zijn de jongeren die religieus heel actief zijn, maar dit buiten een religieus instituut om doen. „Het zijn shoppende jongeren die hun religie zelf samenstellen uit allerlei elementen uit verschillende religies. Zij zoeken bijvoorbeeld via internet antwoorden op hun levensvragen. Je komt ze tegen op de grote festivals voor de ‘belevingservaring’, maar weer nauwelijks zondags in de kerk.”
Tranquillo’s zijn de jongeren die niets met religie hebben. „Niet van huis uit, niet per se anti-religieus of soms toch wel, vaak gewoon neutraal en compleet onbekend met religie.”
De meeste activiteiten van veel religieuze instituten richten zich volgens Van Dijk op de fortissimo’s, maar „de uitdaging voor religieuze instituten is om juist de grijze groepen van legato’s en spirituoso’s te vinden. Zij kennen de kerk of moskee niet of niet meer van binnen uit, alleen vaak uit de media en daar wordt het beeld meestal niet positiever van!”
In het Handboek Jongeren en Religie doen Van Dijk en een paar collegawetenschapper suggesties voor vervolgonderzoek. Zo is nog weinig bekend over de religiebeleving van jongeren op plaatsen buiten de kerken, in de media en op internet.
Ook het feit dat jongeren steeds vaker hun antwoorden op religieuze vragen –via internet– in het buitenland zoeken, vraagt om meer studie. Vooral moslimjongeren kunnen vaak niet terecht bij de imam van hun moskee omdat die het Nederlands niet beheerst, maar alleen Arabisch spreekt.
Daar zit een gevaar in, stelde dr. Abdelilah Ljamai, universitair docent islam en humanisme aan de Universiteit voor de Humanistiek in Utrecht, donderdag. „Die buitenlandse geleerde geeft een antwoord, maar kent de Nederlandse situatie niet. Zo krijg je een geïmporteerde boodschap.” Ljamai benadrukte daarom het belang van Nederlandssprekende imams.