De boerenkinkel bij Van Ginkel
„Hij was een van de pakkendste en rekkelijkste predikers van de hervormde kerk en omstreken, waar hij –om zijn critici de woorden uit de mond te nemen– zestig jaar lang vele kansels onveilig heeft gemaakt”, schreef Jan Greven in Trouw na het overlijden van de vermaarde ds. Barthold van Ginkel. ”Tegen spruitjeslucht, hokjesgeest en christendom-in-stofjas”, luidde de kop.
Van Ginkel was een almaar schuivende dominee. Eerst hervormd-gereformeerd in Renswoude (1934-1937), daarna idem in Wezep (1937-1942), toen confessioneel in Katwijk (1942-1945) en daarna doorvloeiend naar middenorthodox, vrijzinnig tot zeer vrijzinnig (in een vrije gemeente) in Amsterdam. Hij typeerde zichzelf als een mandoline met drie snaren: een bevindelijke, een middenorthodoxe en een vrijzinnige. Toen hij echter in zijn ”Twistgesprekken met God” (1965) had betoogd dat „de Veluwnaar met zijn psalmen, de neger met zijn spiritual, de quaker met zijn stilte en de vrijzinnige met zijn innerlijk licht”, allemaal even heilzaam bezig waren, kreeg hij er alom vanuit een brede orthodoxie ferm van langs.
Maar waar Van Ginkel ook preekte, linksom of rechtsom, over „de bezettingsgraad van het kerkelijk meubilair” had hij nooit te klagen. Vol tot zeer vol. Ds. J. J. Buskes rijmelde over hem: „artiest, pin-up girl, boerenkinkel, allen kerken ze bij Van Ginkel.”
Hij werkte gemiddeld drie weken aan een preek. Maar dan kon hij er ook weer even mee vooruit. A. J. Klei noemde een nieuwe preek van Van Ginkel zoiets als „een première in Tuschinski.” Hij putte zich uit in woord- en stijlvondsten, zoals „geloven is op een plank de oceaan oversteken.” De kerk zou de toekomstige resterende „dertig oude mensen” pas te boven komen „als de theologische en pastorale verstandskiezen doorbreken.”
Maar dan dat anonieme geschrift. Dat schreef hij in 1952 samen met de (latere) Groningse hoogleraar oudchristelijke letterkunde en uitleg Nieuwe Testament P. A. van Stempvoort. Titel? ”Meer dan honderd kerkelijke dwaasheden: met volkomen gebrek aan ernst existentieel onderzocht, doorlicht en beschreven tot een spiegel voor dit geslacht en hen, die na ons komen, zonder textkritische noten van kerkelijke hoogleraren, zonder zedelijk toezicht van kerkvisitator-generaal, zonder verantwoordelijkheid van de Raad voor zaken van Kerk en Theologie.” Zo langgerekt deden oudvaders dat ook. De schrijvers der dwaasheden gingen verborgen achter ”Enkele spelende herders”.
Ik neem maar gewoon de eerste. „(…) Hoor ik daar onlangs van een collega –zo’n broekje, dat al tien jaar in Hattem staat, dat hij zei: kijk eens, als ik dat beroep krijg, weet ik nog niet wat ik doen zal. Daar heb je het nou. In mijn tijd wisten we dat al als de hoorcommissie de tuin uitstapte. Dan zei ik tegen m’n vrouw: mond houden, maar we gaan niet – dachten er drie weken over. Of ik zei: mond houden, maar we gaan – en dachten er óók drie weken over. De romantiek is er uit collega.” Een kostelijk boekje, vol ongekroonde dwaasheden.