Dierengedichten vol taalgrappen
Maar liefst 47 dierengedichten bevat het prachtig vormgegeven en door Sylvia Weve geïllustreerde boek ”Ik leer je liedjes van verlangen en aan je apenstaartjes hangen”.
Elk gedicht bevat een complete geschiedenis vol taalgrappen. Over een Barneveldse scharrelkip die steeds van haar stokje valt, over een vink die ontdekt dat hij een echte luistervink is, over apen die op school leren om aap te zijn. De gedichten spreken zo aan omdat ze verkapt spreken over menselijke eigenschappen. Over doemdenkers bijvoorbeeld die snel bij de pakken gaan neerzitten: „Eén onverwachte regenbui waarvoor je best kunt schuilen/ en –hup!– de hele club begint hartstochtelijk te huilen” (uit: ”Lemming”).
Dit citaat laat meteen zien hoe kunstig Bette Westera met technieken zoals alliteratie en binnenrijm omgaat. Een enkele keer leidt haar taalkunst tot moeilijk te lezen zinnen, zeker voor kinderen. De vraag is trouwens of deze bundel echt voor hen is bedoeld. Wat moet een kind met een claustrofobische mol of een ooievaar die in een –geweldig– gedicht klaagt dat kinderen „een generatie van tevoren/ bewust gepland, berekend en doordacht” worden? Alleen volwassenen kunnen daar ten volle van genieten.
De paar keer dat God of een Bijbelpassage ter sprake komt is het op het randje van blasfemie. Het laatste gedicht, Zeester, is daarentegen juist te lezen als een treffende parabel. „De Adelaar,” zei moe [zeester, MO], „is oppermachtig/ voor iedereen die echt in hem gelooft./ Verlaat jij [kind, MO] straks dit onderzees gewemel,/ dan nodigt hij je uit in zijn paleis.”
Ik leer je liedjes van verlangen, en aan je apenstaartjes hangen, Bette Westera en Sylvia Weve (ill.); uitg. Gottmer, Haarlem, 2010; ISBN 978 90 257 4741 1; 100 blz.; € 19,95.