Kerk & religie

Evangelist Goer­banov: Vriendschap voor een verrader

Zijn werk als evangelist in een overwegend islamitisch land is verre van eenvoudig: meestal moet hij op rotsen ploegen, soms kan hij oogsten. Onbetwistbaar hoogtepunt in de afgelopen jaren was het moment waarop hij zijn eigen moeder mocht dopen. Raoef Goer­banov (34) uit Azerbeidzjan: „Ik ben eerder een volger dan een leider. Dat is een kwestie van opvoeding, denk ik.”

Ben Tramper
1 October 2010 11:33Gewijzigd op 14 November 2020 11:58
Foto Sjaak Verboom
Foto Sjaak Verboom

Tot twee keer toe ging op een radicale manier in zijn leven een wissel om. De eerste keer bij zijn bekering van de islam naar het christendom, nu dertien jaar geleden, de tweede keer toen hij zijn beroep als bakker opzegde en als evangelist in dienst kwam van de niet-geregistreerde baptistengemeente in Soemgait, een stad in Azerbeidzjan. „Ik verwonder mij over Gods genade”, zegt Goerbanov.

Over zijn leven en werk spreekt de evan­gelist de komende weken op diverse plaatsen in het land. Hij doet dat op uitnodiging van stichting Friedensstimme, een organisatie die ondersteuning biedt aan evangelisten in de voormalige Sovjet-Unie. Morgen is hij een van de hoofdsprekers tijdens de jaarlijkse ontmoetingsdag in Barneveld.

U groeide op in een islamitisch gezin. Drukte de Koran een stempel op het leven thuis?

„Nee. Mijn ouders waren niet streng­religieus, zeker niet in de tijd van het communisme. Mijn vader ging nooit naar de moskee.

Toen Azerbeidzjan in de jaren negentig onafhankelijk werd en er meer vrijheid kwam, bloeide de islam meer en meer op. Her en der verrezen moskeeën en islamitische scholen. Ik herinner mij dat ik in die tijd een boek over het leven van Mohammed las. Het sprak mij aan. Ik nam de inhoud voor waar aan.”

In hoeverre stond u als tiener kritisch tegenover de islam?

„Niet anders dan anderen. Het geloof hield mij niet diepgaand bezig. Thuis werd mij vooral liefde voor werken bijgebracht. Alleen zo kon je de kost verdienen. Na de middelbare school ging ik meteen aan de slag bij een bakkerij.”

Hoe kritisch bent u van huis uit ingesteld?

„Ik ben iemand, schat ik zelf in, die openstaat voor nieuwe ontmoetingen en die belangstelling kan tonen voor wat anderen bezighoudt. Wel merk ik dat ik in het begin van een gesprek vaak een beetje afwachtend ben. Dat is volgens mij een kwestie van opvoeding.”

Ziet u zichzelf als een volgzaam type? Of bent u eerder iemand die de kar trekt?

„Ik ben meer een volger dan een leider. Dat is een kwestie van opvoeding en karakter, denk ik. Het geldt voor de meeste mensen in Azerbeidzjan. Wij zijn terughoudend. Dat past ook wel bij onze volksaard. Mogelijk komt het doordat we jarenlang onder een communistisch bewind hebben geleefd.”

Zijn er mensen tegen wie u opkijkt en die voor u een voorbeeld zijn?

„Van grote betekenis voor mij zijn de broeders van de gemeenten in Azerbeidzjan. Ik ben de Heere bijzonder dankbaar dat ik hen heb leren kennen. Als ik een naam zou moeten noemen, dan denk ik aan die van broeder Pavel Bjakov, een wijze man van ongeveer 50 jaar oud. Aan hem voel ik mij nauw verbonden.

Broeder Bjakov houdt van mensen. Dat is aan alles te merken. Zijn onbaatzuchtigheid valt iedereen op. Ik weet dat hij ooit bezoek kreeg van een depressieve man, een moslim. Speciaal voor Bjakov had hij een grote vis gekocht. Bjakov luisterde aandachtig naar zijn verhaal. Aan het eind van het gesprek deed hij een gebed. Daarna gaf hij de man zijn vis terug. „Hier”, zei hij, „die is voor je kinderen. Moge God je zegenen.” Dat gebaar maakte diepe indruk.”

Wanneer kwam u in aanraking met het christelijk geloof?

„In 1997, toen ik hoorde dat een van mijn goede vrienden christen was geworden. Daar snapte ik niets van, mijn andere vrienden evenmin. Sommigen waren boos: zoiets doe je toch niet? Van christenen wisten we weinig, we vonden hen uiterst primitieve mensen. Ik zei: „Geef me een maand de tijd, dan zorg ik dat hij bij ons terugkomt.”

We voerden diepgaande gesprekken met elkaar. Mijn vriend durfde mij niet op te roepen ook christen te worden, maar hij gaf mij wel een exemplaar van het Nieuwe Testament. Ik begon bij het Evangelie van Mattheüs, het verbaasde mij heel erg. Ik ontdekte dat de Bijbel anders spreekt over Jezus Christus dan de Koran. Hij was niet alleen een profeet, Hij was de Zoon van God. Toen ik bij een van de laatste hoofdstukken aankwam, las ik over het verraad van Judas. Dat opende mijn ogen ervoor dat ik een hopeloze figuur was.”

Hoezo?

„Ik zag mijzelf niet als een verrader, maar wel als iemand die, net als Judas, slechte daden had gedaan. Want wat Judas deed, was ronduit slecht. Maar ik voelde mij niet beter. Met mijn vrienden had ik mij nogal eens op het pad van drinken en stelen begeven.

Tot mijn grote verwondering las ik dat Jezus Judas bij de hof van Gethsémané vriend noemt. „Dat klopt toch niet?” dacht ik. Maar het stond er echt. Toen vroeg ik mij af of Jezus mij ook vriend wilde noemen. Ik bad er veel om, vooral ’s avonds in bed. Jezus heeft mijn gebeden verhoord. Nooit zal ik de ochtend vergeten dat ik geloofde dat Jezus Christus ook met mij vriendschap wilde sluiten. Ik was er zo vol van dat ik meteen mijn vriend opzocht. 
Ik stond op mijn benen te trillen van vreugde.”

Wat maakte u zo blij?

„Ik zag dat Jezus Christus mij had vrij­gemaakt van mijn slechte en zondige leven. Dat Hij in mijn plaats aan het kruis was gehangen om de straf voor mijn zonden te dragen. En ook dat Hij van mij een nieuwe mens maakt en dat ik, om een nieuwe mens te zijn, het oude leven moet opgeven.

Ik wilde er met iedereen over spreken. Op de dag van mijn bekering besloot ik dat ik niet zou zwijgen over het Evangelie. Mijn familieleden waren de eersten met wie ik erover sprak. Daarna volgden mijn buren. Zij namen mij mee naar een moskee. Acht geestelijken stonden om me heen. Ze stelden allerlei vragen. De conclusie van een van hen luidde: met deze jongen valt niets te beginnen.”

Hoe reageerden uw ouders?

„Tegen mijn moeder zei ik: „Ma, ik moet je iets zeggen: Ik ben christen geworden.” „Ach jongen”, reageerde ze, „dat gaat vast wel weer over.” Ik gaf mijn ouders een exemplaar van het Nieuwe Testament. 
Mijn vader spoelde het door het toilet.”

Pijnlijk.

„Heel erg. Later heb ik mijn moeder uit­genodigd mee te gaan naar een samenkomst van de gemeente waarbij ik mij had aangesloten. De boodschap die ze er beluisterde, choqueerde haar. Dat God ons ziet, dat wij zondig zijn en dat er alleen redding is door het geloof in Jezus Christus – dat had ze nog nooit gehoord. Ze was onder de indruk, maar het duurde nog lang voordat ze tot bekering kwam. Haar leven ver­anderde langzaam. Mijn vader zag het. Hij was er niet blij mee en liet haar in de steek.

Drie jaar geleden is mijn moeder gedoopt. De broeders van de gemeente vroegen mij of ik de dienst wilde leiden. Eerst durfde ik die vraag niet met ja te beantwoorden. Maar toen zij zeiden dat zij dat graag wilden, heb ik ermee ingestemd.”

Je eigen moeder dopen – hoe hebt u dat ervaren?

„Het was heel indrukwekkend. Ik ervoer grote blijdschap. Dat ik m’n moeder mocht zegenen, dat verwonderde mij diep.”

U bent in 2006 evangelist geworden. Moest u er veel voor opgeven?

„In elk geval mijn baan. Als bakker maakte ik dagen van tien uur. Werken én evangeliseren waren niet te combineren. Gelukkig heeft de gemeente toegezegd dat zij met hulp van stichting Friedensstimme instaat voor mijn inkomen. Dat is voor mij een groot voorrecht.

Voor het evangelisatiewerk ga ik regelmatig op reis. Mijn vrouw is daardoor vaak alleen thuis. Toch zijn we allebei van harte bereid dat offer te brengen. Omwille van de Heere. Omwille van mensen die verloren dreigen te gaan.”

Wat is volgens u kenmerkend voor een goede evangelist?

„Volledige overgave aan de Heere. Dat betekent dat je niemand anders dan Jezus Christus volgt. Hij leidt je leven, niet jijzelf. Hij zegt: Ga heen. Dat vereist volstrekte gehoor­zaamheid. In alles moeten we erop letten wat Hij zegt en wat Hij doet. Hoe heeft Hij het Evangelie verkondigd? Zo moeten wij het ook verkondigen. Hoe reageerde Hij op verzet? Zo moeten wij ook reageren op verzet.

Het gebed is voor het evangeliseren erg belangrijk. Soms, als we bijvoorbeeld naar een nieuw gebied gaan, bidden en vasten wij de hele dag. Soms spreken we bepaalde gebedstijden met elkaar af. Dan bidt de ene broeder van elf uur ’s avonds tot één uur ’s nachts, de andere broeder van één uur ’s nachts tot drie uur, de volgende broeder zet het bidden voort van drie tot vijf. Om te voorkomen dat m’n gedachten tijdens het bidden afdwalen, schrijf ik van tevoren enkele punten op. Dat komt mijn concentratie ten goede, heb ik gemerkt.”

U evangeliseert vooral onder moslims. Onbegonnen werk?

„De mensen hebben veel moeite om te aanvaarden dat Jezus Christus de Zoon van God is. Wie dat zegt, begaat volgens de islam een onvergeeflijke zonde. Daarom is het zo belangrijk dat wij in onze woorden en daden laten zien dat we van Jezus Christus zijn. Dat kost tijd. Een moslim laat zich niet zomaar overtuigen.

Soms zijn de reacties vijandig. Een broeder maakte het onlangs mee dat hij in het bijzijn van anderen in het gezicht werd gespuugd. Op zo’n moment komt het erop aan: hoe reageer je? Wie boos wordt, verliest gezag. Deze broeder bleef kalm. Hij veegde het speeksel van het gezicht en zette het gesprek rustig voort.”

Leidt uw werk er niet toe dat moslims op zoek gaan naar hun religieuze wortels en daardoor strikter gaan leven dan zij voor die tijd deden?

„Ik kan mij die reactie goed voorstellen. Als wij met mensen in gesprek gaan en 
hun het Nieuwe Testament aanbieden, stemt dat hoe dan ook tot nadenken.”

Hoe wapent u zich tegen moedeloosheid?

„Zonder de Bijbel red ik het niet. Vaak denk ik na over de vraag hoe ik de mensen het beste kan bereiken. Soms krijg ik moeilijke vragen voorgelegd. Zo wilde iemand van mij weten of ik echt geloofde dat Jezus God is. „Jazeker”, zei ik. Waarop hij mij spottend vroeg: „Ging Hij dan ook naar het toilet?”

Wat moest ik zeggen? Ik antwoordde: „God heeft ons allemaal goed geschapen. Maar wij hebben gezondigd. God zegt: Het loon op de zonde is de dood. Toen werd God mens, opdat niet wij, maar Jezus in onze plaats zou sterven. Daarom werd Hij zoals wij. Daarom heeft Hij gegeten en heeft Hij gedronken. Hij leefde zoals elk mens leeft. Dus het antwoord op uw vraag is ja. Maar ik zeg u: U hebt het nodig dat u wordt gered.”

Het doet pijn als mensen het Evangelie afwijzen. Toch laat ik mij er niet door weerhouden. God heeft mij de afgelopen jaren gebruikt om enkele mensen tot Jezus te brengen. Dat weet ik. Dat geeft mij moed om met dit werk door te gaan.”


Levensloop Raoef Goerbanov

Raoef Goerbanov (34) werkt sinds 2006 als evangelist in zijn geboorteland Azer­beidzjan, een voormalige deelstaat van de Sovjet-Unie, gelegen op de grens van Europa en Azië. Hij woont in Soemgait, een stad aan de Kaspische Zee.

Goerbanov groeide op in een islamitisch gezin. Na de middelbareschoolopleiding werd hij bakker. Op 21-jarige leeftijd bekeerde Goerbanov zich van de islam tot het christendom. Hij sloot zich aan bij een van de ongeveer zeventien niet-geregistreerde baptistengemeenten in Azerbeidzjan. Deze gemeenten hebben vier evangelisten in dienst. Goerbanov is gehuwd en vader van zeven kinderen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer