„Wil je smullen, lees dan Smijtegelt”
NIEUWERKERK – Uitdrukkingen die uit het gezelschapsleven komen, zal ds. A. J. Gunst niet gauw op de preekstoel gebruiken. „Veel van die gezegdes kom je bij Smijtegelt en Hellenbroek niet tegen.” Maar uitdrukkingen uit de Schrift moeten we koesteren, zegt hij. „Als je maar uitlegt wat je bedoelt. Op de kansel moeten we, in het deftige, dat wel, toch proberen de taal van 2010 te spreken.”
Ds. Gunst herdenkt morgen in zijn vierde gemeente, Nieuwerkerk (Zeeland), dat hij 25 jaar geleden in Terneuzen werd bevestigd tot predikant in de Gereformeerde Gemeenten. Een kwarteeuw heeft hij gepreekt. „Dat is mijn liefste werk, hoewel ik ook wel eens aan de Heere heb gevraagd: „Heere, waarom moet ik nu precies datgene doen wat ik het slechtste kan.”
Preken is een wonderlijk iets, maar de nood is mij opgelegd. Ik word gedrongen om zielen voor Christus te winnen. Als predikant ben ik me er terdege van bewust dat ik geen mensen kan bekeren. En toch moeten we zó preken alsof we het wél kunnen, in het volle besef dat de Heere het moet doen. Wat is het toch ook gelukkig dat ik geen mensen kan bekeren, want ik zou het steeds aan de verkeerde geven.”
Bij zijn intredepreek in Benthuizen heeft ds. Gunst een citaat van Costerus gebruikt: „Gemeente, ik hoop het u moeilijk te maken om nog langer onbekeerd te blijven.” „De prediking moet heilig onrustig maken, ook al is heilig onrustig maken Gods werk.”
Toen kandidaat Gunst in 1985 beroepbaar werd gesteld, ontving hij 57 beroepen. In de 25 jaar die volgden, werden het er in totaal 286. Wat doet dat met een predikant die toch graag bescheiden wil blijven? „Allereerst: die 57 beroepen, dat klopt. Van al die andere weet ik dat niet. Ik ben geen dominee die alles maar optelt. En als het over hoogmoed gaat, dan hoef ik dat niet te leren, want hoogmoedig ben ik al. De Heere weet wel wat Zijn dienaren nodig hebben. Ik heb ooit eens gepreekt over de scherpe doorn in Paulus’ vlees, opdat hij zich niet zou verheffen. Nou, van zo’n scherpe doorn weet ik ook wel iets. Wat die doorn is, dat weten alleen de Heere en mijn vrouw. Er zijn tijden dat ik het goed mag keuren dat de Heere me laag bij de grond houdt, maar het is ook wel eens anders. De Heere heeft trouw gezorgd, ook als ik het soms niet meer wist.”
Lagen de zaken in het beroepingswerk altijd even duidelijk, wanneer gaan, wanneer blijven? „Ik heb van de oude ds. Hoogerland dit geleerd: Wat de Heere je niet oplegt, hoef je jezelf ook niet op te leggen. Toch vond ik het wel eens moeilijk, als ik wist dat ik bedanken moest, en als je dan briefjes kreeg van kinderen die vroegen: „Dominee, komt u nu alstublieft eens bij ons.” Maar in het algemeen was het toch zoals bij Rebekka: Ze ging om de Heere te vragen. Dat is het. Vragen naar de wil van de Heere, wat Zijn weg is. „Ik neig het oor, daar ik op Gods inspraak wacht.” Dat geeft onderwerping en rust. Dan is het allemaal niet zo moeilijk meer.”
Ds. Gunst is een geboren Zeeuw. Vier gemeenten heeft hij gediend, waarvan er drie in het Zeeuwse liggen: Terneuzen, Tholen en Nieuwerkerk. „Ik heb dat niet gezocht. En het is echt niet zo dat ik me buiten Zeeland ongelukkig voel. Ook aan Benthuizen hebben we goede herinneringen. Ik ben wel een beetje een plattelandsdominee, dat wel. In Benthuizen kreeg ik als eerste een beroep van Den Haag. Ik heb gezegd: „Heere, dat hoeft toch alstublieft niet?” Ik ben wel consulent van Den Haag geweest. Ook daar heb ik erg tegen opgezien, maar wat héb ik van die gemeente gehouden.”
Van de Nederlandse oudvaders heeft ds. Gunst het meeste waardering voor Smijtegelt. „In mijn jonge jaren heeft de Heere een preek van Smijtegelt willen gebruiken om mij stil te zetten, ook al kon ik dat er toen zelf niet voor houden. Zonder anderen tekort te doen, is Smijtegelt mij het liefst. Ze zeiden vroeger in Zeeland niet voor niets: Wil je smullen, lees dan Smijtegelt.”
Van de Schotten noemt ds. Gunst McCheyne. „Als ik eens een paar dagen van huis moet, neem ik altijd preken van McCheyne mee. Maar verder ben ik een vriend en een metgezel van állen die Gods Naam ootmoedig vrezen. Op het graf van een van de mannen van de Nadere Reformatie staat: „Hier ligt een man die niet rusten kon, voor hij een ziel voor Christus won.” Dat is het precies.”
Onder de jeugd ziet ds. Gunst hoopvolle dingen. „Veel jongeren staan open voor een gesprek over de eeuwige dingen. Ze hebben nergens meer gebrek aan dan aan mensen die hen de vreze des Heeren voorleven. Op catechisatie heb ik wel eens gezegd: Jongens, jullie luisteren op zondag twee keer anderhalf uur naar mij, nu wil ik wel eens naar jullie luisteren. Dan komen ze met hun vragen over de dingen van de eeuwigheid, vooral met betrekking tot de wederkomst. Als je dan eens wat mag vertellen uit je eigen leven, zijn ze een en al oor. Dat loopt dan soms zo uit, dat je zeggen moet: Jongens, nu moeten we ook weer wat aan de geloofsleer doen.”