Opgaan
Lukas 18:10
„Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeeër, en de ander een tollenaar.”
Twee mensen uit één bloed geschapen en van nature beiden in dezelfde staat van verdorvenheid. Allebei in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren.
In staat en levenswijze verschillen ze echter hemelsbreed. De een was een farizeeër. Dat is de naam van een Joodse sekte, verdeeld in farizeeërs en sadduceeën. Of hij een leraar was van die sekte, is onzeker. Hij was in alle gevallen een farizeeër. Deze sekte was de bescheidenste sekte onder de Joden, zeer nauwkeurig naar de beschreven wetten. De farizeeërs onderscheidden zich ten opzichte van andere Joden in gewaad en plichten.
Tegenover deze farizeeër wordt hier een tollenaar gesteld. Hij was een van die mensen die uit naam van de Romeinen tol en schatting moesten heffen. Tollenaars waren bij de Joden daarom zeer gehaat, omdat de invordering hiervan een bewijs was van de verloren vrijheid van het Joodse volk. Of deze tollenaar nu hier een heiden of een Jood was, weten we niet. Zo hij geen Jood van afkomst was, zal hij minstens gehouden moeten worden voor Jodengenoot.
Zij gingen dan beiden op in de tempel om te bidden. Dat is in het hoogste gedeelte van Jeruzalem. Het oogmerk van deze opgang was godsdienstig. Zij wilden daar, in de tempel (in de voorhof), bidden.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”De farizeeër en de tollenaar”, 1752)