Onkunde
Het is een groot bewijs van onkunde als iemand meent wijs te zijn en dan toch onwijs blijkt te zijn. Het is de grootste en de gevaarlijkste onkunde dat wij zo’n gedachte over onze kennis, gaven en genade hebben. Die maakt immers opgeblazen en is met ijdele wind gevuld. Het is dan ook een grote heiligschennis, een beroving van de eer die aan God toekomt. Het is de toe-eigening alsof het ons eigendom is, terwijl God de rechte eigenaar is.Ik bid u dan, geliefden, wanneer gij naar uzelf ziet en u enig voorrecht, hetzij natuurlijk of geestelijk, in u bespeurt, dat u dan altijd dit woord uit 1 Korinthe 1:31 zult bedenken: „Die roemt, roeme in den Heere.” Dan mag de geleerde niet roemen in zijn geleerdheid, noch de goede in zijn goedheid en de verstandige niet in zijn verstand. Die roemt, roeme in Hem die het geschonken heeft.
Zo is het ook in het roemen op lichamelijke gaven, van macht, sterkte van het lichaam, schoonheid en dergelijke begaafdheden. Het is een heilloos toe-eigenen van de gaven van God, omdat ze niet van onszelf zijn. Het zijn maar veranderlijke dingen van een mens, waarin andere, geringere schepselen hem kunnen overtreffen. Hoeveel knappe mensen wonen er niet in lelijke lichamen en lemen hutten die eenmaal afgebroken zullen worden?
Hugo Binning, predikant te Govan (Schotland) (Vernedering des harten, 1705)