Borduren in het jappenkamp

Naaien en borduren. Daarmee hield Biny Ockhuysen de moed erin. In het diepste geheim maakte ze tijdens haar verblijf in een jappenkamp een wit jurkje met blauwe, rode en oranje accenten. Dat zou ze haar dochtertje Marijcke bij de bevrijding aantrekken.

12 August 2010 10:22Gewijzigd op 14 November 2020 11:27
Marijcke Ockhuysen (l.) gaf onlangs een jurkje aan Hanna Mout. Haar moeder naaide het kledingstuk in een jappenkamp en koos bewust de kleuren rood, wit en blauw. Foto RD
Marijcke Ockhuysen (l.) gaf onlangs een jurkje aan Hanna Mout. Haar moeder naaide het kledingstuk in een jappenkamp en koos bewust de kleuren rood, wit en blauw. Foto RD

Het kledingstuk en de bijbehorende bolero zien er nog bijna als nieuw uit. Voor de witte stof zijn het marineoverhemd van Anton Ockhuysen, de vader van Marijcke (68), gebruikt. Ze denkt niet dat ze het jurkje bij de Bevrijding gedragen heeft. „Ik was toen bijna vier. Ik heb het onlangs aan vrienden gegeven. Hun dochtertje van tweeënhalf, Hanna Mout, past het goed. Mijn moeder hoopte dat de Japanse capitulatie eerder dan 15 augustus 1945 zou komen. Er circuleerden in het kamp regelmatig geruchten dat het einde van de oorlog dichtbij was, maar daar bleef het bij.”

Werken aan het jurkje was gevaarlijk. „Mijn moeder had de kleuren rood, wit, blauw en oranje bewust gekozen. Wanneer een Japanner in de buurt kwam, stopte ze haar handwerk snel in de tas onder onze slaapplek. Ontdekking had haar het leven kunnen kosten. Toen we nog in ons huis in Surabaya op Java woonden, stapten eens Japanners binnen. Alles wat aan Nederland herinnerde, was toen al streng verboden. Mijn moeder had nog een wandkleed boven mijn ledikant laten hangen waarop de Nederlandse vlag was geborduurd. De officier die dit zag, begon woedend te schreeuwen en rukte het kleed van de muur.”

Ockhuysen kan zich nauwelijks iets van de oorlogsperiode herinneren. Haar in 2000 overleden moeder vertelde er wel regelmatig over. In de eerste oorlogsjaren hield ze een ”babyboek” voor haar enig kind bij. Ockhuysen haalt het schrift tevoorschijn en leest een passage voor: „Nu zal ik proberen je kinderwagen te verkopen. We hebben al niet veel meer. Stuk voor stuk moeten we afstand doen van ons aardse bezit. We hebben het zo dikwijls gezongen: ”Neem goed en bloed ons af”. Maar nu dit werkelijkheid wordt, is het toch zo gemakkelijk niet om alles los te laten. Maar zal het een discipel anders vergaan dan de Meester?”

Voor in het schrift zit een oude stuiver geplakt. „Die munt kreeg ik van een Japanse schildwacht om een ijsje te kopen. Mijn moeder bewaarde het geld als herinnering aan de bezoeken aan mijn vader. Hij had bij de marine gewerkt en verbleef in een mannenkamp. Elke dag gingen we naar hem toe. Sommige schildwachten stonden het ons toe om van een afstand te zwaaien of bij de poort enkele woorden te wisselen. De meeste Japanners hielden van kinderen. Ik mocht vaak naar mijn vader toelopen.”

De afwezigheid van haar vader bleef niet zonder gevolgen. „We hadden geen inkomsten meer en moesten spullen verkopen om aan eten te komen. De auto, de meubels en uiteindelijk het huis. Na verloop van tijd gingen Nederlandse vrouwen bij elkaar wonen. Tot het moment dat ze naar de zogeheten beschermingskampen werden getransporteerd.”

In het vrouwenkamp in Ambarawa wachtten moeder en dochter de nodige ontberingen. „We sliepen op planken. Elke volwassene kreeg een plek van zo’n 60 centimeter breed toebedeeld. Japanners vernederden de vrouwen. De kampbewoonsters moesten tijdens het appel diep buigen, soms urenlang in de brandende zon staan of onkruid wieden op een stuk land waar niemand iets mee deed. Ze kregen op den duur stijfselpap te eten, een goedje dat volgens mijn moeder kalk aan de botten onttrekt.”

De jonge Marijcke liep in het kamp de ene na de andere tropische ziekte op, had hoge koortsen en kreeg dysenterie. Aanvankelijk hield een goede weerstand haar op de been. „Dankzij borstvoeding. Mijn moeder vertelde dat ze mij aanvankelijk niet kon voeden. Haar gebed werd echter verhoord, waarna ze mij heel lang borstvoeding kon geven. Ik was een dikkerdje. De zusters in het kamp vochten erom wie mij mocht wassen, want ik was het enige kind bij wie de ribben niet door de huid heen staken.”

Ockhuysen verhaalt een ander wonder. „Er stierven veel kinderen. Op een gegeven moment vertelde de kamparts ook voor mij geen hoop meer te hebben. Het enige wat kon helpen was een soort penicilline. Daar was in het kamp niet aan te komen, maar mijn moeder had die pillen van huis meegenomen zonder te weten waar ze voor dienden. Mijn vader had ze van de directeur van het ziekenhuis gekregen vlak voordat de Jappen dit overnamen.”

Er was één naaimachine in het kamp. De moeder van Marijcke Ockhuysen maakte daar dankbaar gebruik van. Niet alleen voor het jurkje, maar ook om een geborduurd prentenboek voor haar dochter in elkaar te zetten. Ockhuysen kreeg dit stoffen boek op haar derde verjaardag. „De eerste bladzij toont het uitzicht op de bergen rondom het kamp, evenals de omheining van bamboe. De andere pagina’s beelden elk een Nederlands liedje uit. Mijn moeder gebruikte dit boek om mij deze versjes te leren.” (Zie de foto’s boven aan deze pagina.)

Kort voor de capitulatie ontvingen moeder en dochter een overlijdensbericht. „Van mijn vader. In de envelop zaten afgeknipte nagels en een haarlok, een Japanse gewoonte. Mijn moeder stortte volledig in. Ik probeerde haar te troosten door steeds te zeggen: Mama, ik ben er toch nog.”

Ockhuysen koestert het verhaal van een vriend die bij haar vader in het kamp zat. „Mijn vader voelde zijn einde naderen. De tekst van de preek twee dagen voor zijn overlijden –”In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen”–, was voor hem bestemd. Hij vertelde over Gods goedheid en geloofde vast dat de Heere ook voor zijn vrouw en kleine meid zou zorgen.”

Na de Bevrijding was het leed nog niet geleden. „Wij moesten in het kamp blijven vanwege agressieve Indonesiërs. Regelmatig gooiden ze granaten over de kampomheining. Dan ging het alarm af en schuilden we onder onze slaapplaats. Alle ervaringen hadden mijn moeder redelijk koelbloedig gemaakt. We beschikten na een lange tijd van honger weer over meel, melk en eieren. Mijn moeder maakte vaak pannenkoeken. Als het alarm afging, nam ze de pot met kooltjes, de beslagkom en de pan mee. Zodra de kust even veilig was, stak ze haar hoofd onder het bed vandaan en bakte een nieuwe pannenkoek.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer