„Overheid mag abortus niet normaal vinden”
DEN HAAG -„Het kan niet zo zijn dat de overheid aanstaande ouders tegemoet treedt met de boodschap dat het om het even is of een zwangerschap wordt uitgedragen of afgebroken. De overheid dient op te komen voor de beschermwaardigheid van het leven.”
Dr. Ab Klink, directeur van het wetenschappelijk instituut van het CDA, vindt dat het afbreken van een zwangerschap te zeer een normale handeling dreigt te worden. Dat geldt zeker als het advies van de Gezondheidsraad zou worden overgenomen om alle zwangere vrouwen de zogeheten Tripel-test aan te bieden. Via het bloed van de vrouw wordt dan nagegaan of er aanwijzingen zijn voor het Downsyndroom dan wel voor een „open ruggetje.”Het wetenschappelijk instituut van het CDA presenteerde gisteren het rapport ”Humane biotechnologie”. Daarin keert de partij zich faliekant tegen het voorstel van de Gezondheidsraad. Nu al wordt de Tripel-test aangeboden aan alle zwangere vrouwen boven de 36 jaar. De kans op een gehandicapt kind neemt namelijk boven die leeftijd toe.
Een volgend kabinet zal een beslissing moeten nemen over de vraag of alle zwangere vrouwen ongevraagd een test aangeboden moeten krijgen. Zonder toestemming van de regering mogen ziekenhuizen de test niet ongevraagd aanbieden.
Het grote bezwaar van dr. Klink tegen het advies van de Gezondheidsraad is dat de rol van de overheid als neutraal wordt voorgesteld. „In de gedachtegang van de Gezondheidsraad ontstaan er na een ’positieve’ uitslag twee gelijkwaardige opties: of uitdragen of afbreken van de zwangerschap. Aanstaande ouders moeten vervolgens zelf bepalen waarvoor zij kiezen.
Daar zit voor ons de moeite. De overheid dient zelf ook een positie in te nemen. Als een kind gezond is, plaats je de aanstaande moeder ook niet voor de keuze van uitdragen of afbreken. Waarom dan wel bij een handicap?”
Omdat er dan wellicht een noodsituatie ontstaat, zegt de Gezondheidsraad.
Klink: „Het begrip noodsituatie veronderstelt volgens mij dat de normale situatie niet bereikt kan worden. Normaal is dat het leven wordt beschermd. Dat is de norm. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de overheid terugtreden. Dan is het handhaven van de norm niet haalbaar.
Ik ben de laatste die zal zeggen dat afbreking nooit kan en mag in zulk soort situaties. Er dient ruimte te zijn voor individuele afwegingen. Maar de bevolking moet weten: De overheid staat voor beschermwaardigheid van leven en vindt abortus niet normaal of een voor de hand liggende optie.”
U laat de deur op een kier staan, maar maakt vervolgens bezwaar als anderen die deur verder willen openen.
„In dat spanningsveld sta ik inderdaad. Als mensen dat onderzoek zelf willen, zullen we niet zeggen: U krijgt dat niet. Maar dat is iets heel anders dan een overheid die instanties in staat stelt het onderzoek ongevraagd aan te bieden. Dat gaat ons te ver. De overheid moet waken dat er een spanningsveld blijft.”
Waar u op tegen bent, is voor een deel al praktijk, namelijk bij 37 jaar en ouder. Zou u dat liever teruggedraaid zien?
„Als het aan mij ligt, wordt de test niet ongevraagd aangeboden. Bij 37 jaar en ouder is er in zoverre een verschil dat er een groter risico is. Daar ligt in ieder geval een reden onder. Onder de 37 is daarvan geen sprake. Aan die vrouwen dient de test zeker niet ongevraagd te worden aangeboden.”
U bent blij met de huidige evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap. Zou het begrip noodsituatie nauwkeuriger omschreven moeten worden?
„Zover ben ik nog niet. Wel zou de overheid een veel markantere bescherming moeten bieden. Daar hoort op zijn minst goede voorlichting bij. Artsen dienen bijvoorbeeld ook te wijzen op de mogelijkheden van bijvoorbeeld begeleiding bij het wel uitdragen van de zwangerschap. Helder dient te zijn dat afbreking van de zwangerschap voor de overheid niet een genormaliseerde route is.”
Heeft het CDA achteraf spijt dat het aan wetgeving op dit gebied heeft meegewerkt?
„Nee. De norm moet duidelijk zijn, zowel bij euthanasie als abortus. Dat neemt niet weg dat er situaties kunnen zijn waarbij overheid met enige schroom terugtreedt en de beslissing legt bij de meest betrokkenen. We moeten hier niet als een IJzeren Hein mee omgaan.
Eenzelfde houding zie ik ook bij de VBOK: mensen begeleiden zonder voor hen te willen beslissen maar wel naast hen gaan staan. Hoe absoluut de norm ook is, tegelijk dient er respect te zijn voor moeilijke afwegingen waar mensen voor staan. Met normen moeten we niet rigide omgaan. Ze dienen uiteindelijk ook wel de mens.”