Bene: „Identiteit van God ligt in Gekruisigde”
AMSTERDAM – Theologie is „spreken over de identiteit van God.” Voor dat spreken is er juist in negatieve ervaringen ruimte.
Die stelling verdedigt de Roemeense dr. C. S. Bene morgen bij zijn promotie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Bij de promotoren prof. dr. A. van de Beek en prof. dr. E. Talstra schreef hij de dissertatie ”The identity of God. Modern and Biblical Theological Notions of God”.
Met zijn stellingname neemt Bene afstand van een gangbaar bezwaar tegen de wetenschappelijkheid van de theologie. Volgens dat bezwaar kan God geen voorwerp van wetenschap zijn, omdat Hij metafysisch (buiten de werkelijkheid) zou zijn en daarom niet empirisch onderzocht kan worden.
Om zijn betoog op te bouwen, bespreekt de promovendus eerst „formeel” wat theologie precies is, aan de hand van twee gesprekspartners: H. J. Adriaanse en K. H. Miskotte. De uitkomst is dat theologie een spreken over Gods „identiteit” is. In een tweede deel zet hij uiteen hoe theologie vervolgens „inhoudelijk” over Gods identiteit spreekt, aan de hand van een analyse van Exodus 3, Ezechiël 20 en 36 en Filippensen 2.
Volgens Bene blijkt uit die teksten dat het bezwaar tegen de wetenschappelijkheid van theologie focust op de verkeerde God. „Het heeft een concept van God dat anders is dan dat van Israël en de Kerk. Daar wordt niet gesproken over God als Degene Die buiten de werkelijkheid is, maar als Degene Die daar aanwezig is, in Zijn handelen in de geschiedenis van Zijn volk en in ervaringen van mensen. De christelijke God is geen afstandelijk, kleurloos wezen dat omschreven moet worden met abstracte definities als almachtig, alwetend en alomtegenwoordig.”
Uit onder andere Filippensen 2 wordt duidelijk Wie de God van de Bijbel dan wel is, aldus Bene. „In de hymne die Paulus opschrijft, wordt bezongen hoe God een „Naam boven alle naam” aan Jezus Christus heeft gegeven, omdat Die Zich tot aan het kruis vernederd heeft. Die Naam is ”Heere”. Dat wil zeggen dat God Zijn eigen Naam, Heere, met deze Jezus heeft verbonden. Door dat te doen, heeft Hij Zich met Hem geïdentificeerd en zo Zijn eigen identiteit bekendgemaakt: Hij is de Gekruisigde.”
Uit Jesaja 42:8 blijkt nog eens hoe „paradoxaal” dat is, aldus de promovendus. „Daar staat juist: „Ik ben de Heere, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven.” Als Hij dan tóch Zijn Naam aan Jezus geeft, is dat een uitdrukkelijke zelf-identificatie van God met deze Gekruisigde.”
De Filippensen leden ook zelf en konden zich daardoor identificeren met God. Zo is er volgens Bene juist in negatieve ervaringen ruimte om te spreken over de identiteit van God.
Deze insteek maakt ook bescheiden in het spreken over God, benadrukt de Roemeense promovendus. „Juist de moeilijke ervaringen laten zien dat God niet gevangen kan worden in gedachtesystemen of in dienst van idealen geplaatst kan worden.”