TESTPre-existentie brengt pennen in beweging
APELDOORN – In de christologie, de leer over Christus, komen alle lijnen van de dogmatiek samen. Binnen die leer is de leer van Zijn pre-existentie, Zijn voorbestaan, een belangrijk onderdeel. Juist over dit centrale onderwerp ontstonden in de moderne theologie echter zeer uiteenlopende visies.
Reden genoeg voor ds. M. J. Kater, docent dogmatiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), om later dit jaar een proefschrift over het leerstuk te doen verschijnen. In een deze week gepubliceerde voorstudie, met als titel ”Kom en zie” (uitg. TUA), legt hij alvast een eerste analyse op tafel. ”De plaats en betekenis van de pre-existentie van de Zoon belicht vanuit de theologie van Kuschel, Pannenberg en Gunton” luidt de ondertitel.
In dit eerste deel spit de christelijke gereformeerde predikant te Sint-Jansklooster de grond van de moderne theologie om, aan de hand van de drie genoemde denkers op het terrein van de leer van de pre-existentie van Christus. Daarbij gaat hij op zoek naar kaders en aanknopingspunten voor „een relevante verwoording van het leerstuk van de pre-existentie voor de theologie van de 21e eeuw.”
Een belangrijk element van het kader van de leer van de pre-existentie is de vraag of het nieuwtestamentisch spreken over Christus’ voorbestaan mythisch van aard is. Ds. Kater: „Voor de rooms-katholieke Karl-Josef Kuschel (1948) behoort een spreken over de pre-existentie van Jezus Christus als de eeuwige Zoon van God tot een mythologisch wereldbeeld dat het onze niet meer is.”
De Engelse theoloog Gunton (1941-2003) kiest een andere lijn, zo tekent de Apeldoornse dogmaticus. „Gunton spreekt liever over een metaforisch spreken, zonder dat dit slechts een ”bij wijze van spreken” is. De metafoor beantwoordt aan een werkelijkheid en metaforisch spreken is ten diepste gefundeerd in het homoousios (eenswezens) van de Zoon met de Vader en de relatie van schepping met het Beeld van God.”
Een tweede aspect dat ds. Kater aanstipt, is dat van de maagdelijke geboorte. Volgens Kuschel en Pannenberg sluiten de leer van de pre-existentie en de leer van de maagdelijke geboorte elkaar logisch eigenlijk uit. „Volgens het eerste model is Jezus altijd al Gods Zoon, terwijl Hij volgens het tweede pas Gods Zoon wórdt in de moederschoot.”
Een volgende belangrijke vraag bij de leer van de pre-existentie is hoe tijd en eeuwigheid zich verhouden. Wolfhart Pannenberg (1928) betrekt daar bijvoorbeeld de gedachte van Gods oneindigheid bij.
Nog tal van andere onderwerpen blijken met de pre-existentie samen te hangen. In dit deel van zijn studie maakt ds. Kater nog geen keuzes uit de verschillende opvattingen. „Het gaat mij er nu nog om, vast te stellen wat er zoal gedacht is. In mijn proefschrift confronteer ik dat straks met het klassiek-gereformeerde denken. Het is de vraag of binnen de gereformeerde theologie altijd recht gedaan is aan het Bijbels spreken over de eeuwige Zoon.”