TEST Prof. dr. G. van den Brink spreekt over
EDE – Het is veel moeilijker om te bewijzen dat God niet bestaat dan om argumenten te geven dat Hij wel bestaat. Als Jezus van Nazareth geen leugenaar was, bestaat God.
In stevig tempo gaf prof. dr. G. van den Brink donderdag in een collegezaal van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) zijn hoorders een inkijkje in de filosofische en theologische discussies over de vraag of het bestaan van God te bewijzen is. Zijn lezing was de vierde in een serie over apologetiek, georganiseerd door de Theologische Hogeschool Johannes Calvijn van de Gereformeerde Bond en het Instituut voor Gemeenteopbouw van de CHE.
De bijzonder hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme en universitair hoofddocent dogmatiek begon met vast te stellen dat het bestaan van God in de Bijbel nergens als thema aan de orde komt. Het gaat meer om de vraag of God ook als God erkend wordt. „Zelfs in Psalm 14 en 53 („De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God”) is atheïsme niet aan de orde. Het gaat om iemand die een praktisch atheïst is, die de geboden van God niet aanvaardt, niet om iemand die het bestaan van God Zelf ontkent.”
Dat laat zien dat de vraag naar het bestaan van God nooit neutraal te stellen is, stelde prof. Van den Brink. „Niemand kan zijn christen- of niet-christenzijn even tussen haakjes zetten om zogenaamd zo objectief mogelijke conclusies te trekken. Iedereen neemt van meet af aan een positie in. Het verstand probeert vaak te rechtvaardigen wat het hart al gelooft.” De vakterm hiervoor is een ”pretheoretisch commitment”, zo zei de bijzonder hoogleraar.
Als het bewijs altijd pas na het geloof van het hart komt, heeft het dan nog wel zin om met godsbewijzen bezig te zijn? Volgens prof. dr. A. van de Beek niet, aldus prof. Van den Brink. „Volgens hem moeten we geen argumenten gebruiken om het christelijk geloof te verspreiden. Het geloof is het diepste van ons leven. Onder dat diepste fundament moeten we niet nog een ander fundament leggen, want dan zou dát onze ware god zijn.”
Daarmee zegt zijn collega aan de Vrije Universiteit „rake dingen”, erkent prof. Van den Brink. „Alleen wanneer we persoonlijk de stem van God horen, gaan we Hem vertrouwen.” Toch vindt hij zelf Godsbewijzen wel een functie hebben. „Je probeert er verantwoording mee af te leggen op een manier die breder inzichtelijk is dan alleen voor je eigen kring. Als iemand zelf niets van God ervaart, zit je niet met lege handen, maar kun je op de goede redenen voor het christelijk geloof wijzen.”
Een goed argument bestaat uit twee ware „premissen” waaruit dwingend een conclusie volgt. Prof. Van den Brink geeft een voorbeeld: „De eerste premisse is dat Jezus van Nazareth geloofde in God en ons opriep om ons tot God te bekeren. De tweede is dat Jezus geen leugenaar was. Dan is de conclusie dat God bestaat.”
Dit argument overtuigt hem zelf wel, maar natuurlijk niet iedereen. „De eerste premisse wordt door iedereen wel geloofd, maar de tweede niet. In een gesprek moet je daar dan weer argumenten voor geven.”
Eenhoorn
Intussen is het veel moeilijker om te bewijzen dat God niet bestaat dan andersom, stelt prof. Van den Brink. „Als je wilt bewijzen dat neushoorns bestaan, hoef je er alleen maar twee te vinden. Maar als je wilt bewijzen dat eenhoorns niet bestaan, moet je de hele wereld afzoeken en dan nog kan de eenhoorn zich net verplaatst hebben. Zo moet iemand die beweert dat God niet bestaat, eigenlijk iedereen interviewen die beweert God ontmoet te hebben, om diens ervaringen te toetsen. Er hoeft er immers maar één te zijn die het terecht beweert en de atheïstische zaak is verloren.”