„Oorlog mag geen barbarij worden”
Elke oorlog is een spel. Weliswaar een wreed spel, maar mét regels. Die staan gedetailleerd beschreven in het internationaal oorlogsrecht. Om te voorkomen dat de strijd barbarij wordt. Zelfs schurkenstaat Irak zette ooit z’n handtekening onder de spelregels. Of dictator Saddam Hussein ze naleeft, is een andere vraag.
In 1940 gooiden de Duitsers een groot deel van Rotterdam plat. Zonder onderscheid te maken tussen militaire doelen, scholen, kerken en ziekenhuizen. De barbaarse actie had maar één doel: de vijand, het Nederlandse volk, op de knieën dwingen. Als Bush morgen hetzelfde zou doen met Bagdad valt de wereld over hem heen. Zo iets is in een moderne oorlog ’not done’. Het internationaal oorlogsrecht verbiedt het aanvallen van burgerdoelen. En als niet duidelijk is of een object een militaire functie heeft, dan geldt de regel: bij twijfel niet inhalen. Geen bommen dus.
De regels zijn niet van vandaag of gisteren, maar liggen al sinds 1949 vast. In dat jaar werd het Verdrag van Genève gesloten. Het regelt in vier verschillende versies de positie van zieke en gewonde strijdkrachten te land en ter zee, krijgsgevangenen en burgers in oorlogen. In 1977 volgden aanvullende protocollen die dezelfde regels bevatten voor gewapende conflicten, al dan niet van internationale aard.
„De verdragen zijn door alle partijen in de oorlog tegen Irak getekend”, zegt Hanneke van Sambeek, internationaal secretaris van het Nederlandse Rode Kruis. „Dus ook door Saddam Hussein”, voegt ze er nadrukkelijk aan toe. Van Sambeek gaf donderdagmiddag in het hoofdkantoor van het Rode Kruis in Den Haag een lesje internationaal oorlogsrecht. De netelige vraag -is de oorlog tegen Irak legitiem?- liet ze onbeantwoord. „Daar gaan we vanmiddag niet op in.”
Het internationaal oorlogsrecht maakt een strikt onderscheid tussen vechters en burgers. Vechters hebben het recht om te vechten, op grond van dezelfde verdragen van Genève. Van Sambeek: „Een soldaat kan nooit veroordeeld worden voor het feit dat hij vocht. Wel voor oorlogsmisdaden. Vechters moeten altijd duidelijk te herkennen zijn. Ze moeten een uniform aan hebben en hun wapens zichtbaar dragen.”
Worden legitieme vechters door de vijand gepakt, dan genieten ze de bescherming van een krijgsgevangene. Dat geldt niet voor burgers die zich onherkenbaar als soldaat in de strijd mengen. „Dat zal ongetwijfeld ook in deze oorlog gebeuren”, verwacht Van Sambeek. „Leden van militaire milities onderscheiden zich vaak onvoldoende van burgers. Worden ze gepakt, dan moet een internationaal tribunaal hun status vaststellen. Niet collectief, maar hoofd voor hoofd.”
Mensen die als schild bij militaire doelen worden ingezet, zoals Irak doet, zijn en blijven burgers. Ze mogen niet worden aangevallen, ook al is het doel dat ze ’beschermen’ belangrijk voor de vijand. Is een aanval onvermijdelijk, dan moet het aantal te verwachten burgerslachtoffers in verhouding staan tot het belang van het militaire succes. Is dat niet zo en valt de vijand toch aan, dan maakt hij zich schuldig aan een oorlogsmisdaad. En daar gelden tegenwoordig strenge straffen voor.
Het internationaal oorlogsrecht verbiedt het gebruik van massavernietigingswapens. Doelen die worden aangevallen, moeten altijd zorgvuldig worden geselecteerd. Een vergissing als eergisteren, waarbij Amerikaanse raketten per ongeluk in een woonwijk in Bagdad neerkwamen, leidt dan ook direct tot een uitgebreide verklaring van de daders. Van Sambeek: „Zo’n reactie van de VS bewijst dat het internationaal oorlogsrecht geen papieren kwestie is, maar wel degelijk functioneert in de praktijk.” Dat is mede het gevolg van de eerste Golfoorlog, in 1991, aldus de Rode-Kruissecretaris. „De meetlat is niet veranderd, wel de notie om hem toe te passen. Steeds meer landen beseffen dat ook een oorlog begrensde mogelijkheden moet hebben.”