Kerk & religie

De judaskus

Kus. „Aanraking met de lippen als groet of teken van genegenheid”, zegt Van Dale. En met die zin probeert het woordenboek de kus taalkundig op formule te brengen. Een mooie, rationele omschrijving, maar emotioneel is met dat ene zinnetje lang niet alles gezegd. En hoe zit het eigenlijk met de judaskus?

tekst Wim van Egdom
1 April 2010 11:40Gewijzigd op 14 November 2020 10:14
Judas werpt de dertig zilverlingen in de tempel. Een schilderij van Rembrandt. Foto RD
Judas werpt de dertig zilverlingen in de tempel. Een schilderij van Rembrandt. Foto RD

Zonder twijfel is de kus die Judas in Gethsémané geeft aan Jezus de bekendste kus uit de geschiedenis. Maar wie Van Dales omschrijving van ”de kus” naast ”de judaskus” legt, voelt direct al dat het wringt. Want de kus die de volgeling aan zijn Meester gaf, was wel een groet, maar zéker geen teken van genegenheid. Het was een teken van zwart verraad. „Die ik kussen zal, Dezelve is het; grijpt Hem”, had Judas tegen de geestelijke leiders gezegd. En zo werd de judaskus geboren.De kus kun je eigenlijk niet in een definitie vatten. Dat gaat altijd fout. Want een kus die je geeft aan een kind heeft een andere lading dan de kus die je geeft aan je moeder. En je moeder kus je weer heel anders dan je vrouw. Een gewone vriendin kus je, volgens de regels van de moderne etiquette, drie keer. Maar één kus voor je man is, als het goed is, toch van een volstrekt andere kwaliteit dan de drie kussen voor die willekeurige vriendin.

En is een kus eigenlijk hetzelfde als een zoen? Volgens het woordenboek wel. Maar de gevoelswaarde van het woord zoen is toch weer wat dieper, wat emotioneler, dan die van het woord kus. En natuurlijk verschilt dat ook per persoon en situatie.

Zeker is in ieder geval dat het kussen in verschillende culturen ook verschillend beleefd wordt. In het vroegere en het huidige Israël kan de kus bijna op één lijn gesteld worden met onze handdruk. Elkaar begroeten deed je in de tijd van Jezus met een kus. De handdruk is, naar alle waarschijnlijkheid, dan ook een afgeleide van de kus die in onze westerse maatschappij te intiem werd gevonden voor zomaar een contact.

Wat dat betreft kun je misschien wel stellen dat Judas in onze tijd zijn Meester verraden zou hebben met een handdruk. De kus die hij aan Jezus gaf was feitelijk niet meer dan een teken. „Die ik kussen zal, Dezelve is het…” Die moeten jullie hebben, wil hij ermee zeggen.

Judas verraadt zijn Meester met een kus. In de loop van de geschiedenis is de naam van de verrader niet zelden een aanduiding geworden voor het Joodse volk als geheel. Judas, de Judeeër, de Jood, kust de Messias dood. Zie hier de kiem van christelijk antisemitisme de eeuwen door.

Het is trouwens opvallend dat Jezus Zelf dat blijkbaar anders ziet. Weet Hij Zich als Heiland in de eerste plaats gezonden tot „de verloren schapen van het huis Israëls”, na de kus van Judas gebruikt hij een andere aanduiding van Zichzelf. „Judas, verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?” Hier verraadt niet een Jood de Messias, hier verraadt de mens op de scheppingsdag van de mens –de zesde dag van de week– zijn Schepper.

De judaskus komt in de Bijbel trouwens nog een keer voor, ook al heet hij daar natuurlijk nog niet zo. In 2 Samuël 20 staat dat Joab Amasa bij zijn baard pakt om hem te kussen. En met dat hij hem kust, steekt hij hem met een zwaard dood. Gebeurt in Gethésemané niet feitelijk hetzelfde?

„Vriend, waartoe zijt gij hier?” zegt Jezus tegen Judas.

„Makker, waarvoor jij hier bent…”, kun je ook vertalen.

Of: „Vriend, ben je daarvoor gekomen?”

Geen echte vraag dus, maar meer een constatering. Jezus doorziet haarscherp waar Judas mee bezig is. Dít is dus waarom je hier bent. Om Mij te verraden. Om Mij over te leveren aan de bezetter van het Joodse volk. Om Mij te laten doden.

In de kus in Gethsémané ontmoeten satan en God elkaar. De kus in de hof van Gethsémané is eigenlijk een verre echo uit de hof van Eden waar God, na de zondeval, de eindstrijd tussen Hem en satan aankondigt. Hier, in deze tuin op de Olijfberg, sist de slang uit Genesis 3 het begin van zijn laatste lied.

En tegelijk is wat hier in Gethsémané gebeurt, feitelijk het omgekeerde van dat wat beschreven wordt in Deuteronomium 34:5. „Alzo stierf Mozes, de knecht des Heeren, aldaar in het land van Moab, naar des Heeren mond.” Joodse uitleggers zien in die laatste vier woorden reden om aan te nemen dat de Eeuwige Mozes in slaap gekust heeft. De Schepper kust Zijn schepsel dood om hem zo op te nemen in Zijn eeuwige vrede.

In Gethsémané kust het schepsel, met goddelijke toestemming, zijn Schepper dood. Omdat alleen zo de Schepper het verloren paradijs voor de mens heropenen kan.

Een schijnbaar simpele kus opent de laatste fase van de eindstrijd tussen God en duivel. Het is een scharniermoment in de lijdensgeschiedenis en niet minder in de wereldgeschiedenis. Na de kus wordt Jezus metterdaad overgeleverd in de handen van zondaren. „Toen kwamen zij toe en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem…”

In Gethsémané kust de zondaar de Middelaar.

Ongerechtigheid kust Gerechtigheid.

Haat kust Vrede.

Vijandschap kust vriendschap.

In Psalm 85 gaat het over de paradijstuin die de nieuwe aarde zijn zal en waar goedertierenheid en waarheid elkaar zullen ontmoeten. Ze zullen elkaar begroeten met een kus. „Gerechtigheid en vrede zullen elkaar kussen…”

Dan is het paradijs uit Genesis hersteld en is de judaskus definitief weggedrukt in eeuwige vergetelheid.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer