„Als profeet kan Ezechiël met Mozes worden vergeleken”
Ruim tien jaar na zijn eerste promotie, in Apeldoorn, promoveerde dr. P. de Vries woensdag opnieuw, deze keer in Amsterdam. Daarmee lijkt hij alsnog gehoor te hebben gegeven aan een wens die dr. W. J. op ’t Hof in 1999 uitte.
Dr. De Vries promoveerde in oktober 1999 aan de Theologische Universiteit Apeldoorn van de Christelijke Gereformeerde Kerken op een studie over de betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen (1616-1683). Zijn promotor was destijds prof. dr. W. van ’t Spijker.In een recensie legde dr. Op ’t Hof er de vinger bij dat zijn –toen nog Elspeetse– collega als hervormd predikant in Apeldoorn was gepromoveerd. „De achtergrond begrijp ik heel goed”, schreef hij: „de eruditie en kennis van prof. dr. W. van ’t Spijker werken als een magneet. Toch zou ik het ten zeerste betreuren als dit een trend zou gaan worden. Wij moeten de rijksuniversiteiten niet links laten liggen en veiliger havens kiezen. Wij hoeven ons voor ons gereformeerde geluid niet te schamen –collega De Vries doet dat ook bepaald niet!– en als onze proefschriften wetenschappelijk van kwaliteit zijn, kan en zal men ons niet kunnen verhinderen daar te promoveren.”
Woensdag promoveerde dr. De Vries voor de tweede keer, ditmaal aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Onderwerp van zijn onderzoek was ”De heerlijkheid van JHWH in het Oude Testament en wel in het bijzonder in het boek Ezechiël”.
Zijn promotor, de Joodse emeritus hoogleraar prof. dr. A. (Athalya) Brenner, bekende in haar afsluitend woord aanvankelijk wel wat „twijfels” te hebben gehad. „We hebben, zeker in theologisch opzicht, een totaal verschillende achtergrond.” Toch kon ze „doctor doctor De Vries” van harte feliciteren.
In zijn dissertatie gaat de predikant van de hersteld hervormde gemeente te Waarder uitvoerig in op de betekenis van het Hebreeuwse woord ”kabood”. Naar zijn oordeel gaat het bij de kabood van JHWH (God) om een hypostase, een zelfstandige verschijning van de heerlijkheid des Heeren. „Toon mij nu Uw heerlijkheid”, vraagt Mozes in Exodus 33:18. „En de Heere láát hem die zien, zij het slechts de achterzijde ervan.”
Ook Ezechiël heeft iets van de kabood gezien. „Als profeet kan hij daarom met Mozes worden vergeleken. Tegelijk blijkt uit de woorden die Ezechiël gebruikt dat hoe meer de heerlijkheid des Heeren wordt beschreven, hoe meer blijkt dat deze niet beschreven kán worden.”
Vijf hoogleraren bevroegen de promovendus woensdag: prof. dr. E. Talstra (VU), prof. dr. H. G. L. Peels (TUA), prof. dr. Op ’t Hof (VU), prof. dr. J. Dubbink (VU) en prof. dr. J. W. van Henten (UvA). Prof. Talstra vroeg zich af of dr. De Vries wel voldoende verschil had gemaakt tussen een taalkundige, een literaire en een theologische benadering. Prof. Peels gaf aan een godsdienstvergelijkend onderzoek in de studie te missen. Prof. Op ’t Hof –„U bent als kerkhistoricus begonnen, ik ben nooit verder gekomen”– merkte op een „laatste hoofdstuk”, met de conclusies van het onderzoek, te missen.
Waardering leek echter te overheersen. Prof. Dubbink: „U hebt een standaardwerk geschreven. Vanaf nu zal ik op bepaalde momenten tegen mijn studenten moeten zeggen: „Je hebt de De Vries toch wel geraadpleegd?””