De Statenbijbel werd onderlegger
Op veel kansels in Nederland kwam de Nieuwe Vertaling van 1951 letterlijk op de Statenbijbel te liggen. Als visueel monument wilde men die niet verwijderen. En predikanten hebben er met hun handen zo gemakkelijk houvast aan, zegt Ad van Weezel, conservator van het Bijbels Museum.
Niet voor niets zijn er veel Statenbijbels ergens in het boek Jesaja gebroken. Van Weezel heeft een dergelijke Bijbel om deze reden opgenomen in de expositie ”Vertaald verleden. Vijftig jaar Nieuwe Vertaling 1951”. De tentoonstelling is georganiseerd in samenwerking met het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG), de bijbelverspreidingsorganisatie die het project van een nieuwe bijbelvertaling overnam.
De tentoonstelling duurt tot 14 april en zal na die tijd op verschillende plaatsen in het land te zien. De expositie is ingericht op historische grond: in het pand van het Bijbels Museum, dat vroeger in het bezit was van het NBG. Daar kwamen de hoogleraren voor het vertaalwerk bijeen. Een tijd van overvloed was het niet. De hoogleraren moesten jarenlang zelf hun pakje brood meenemen. Voor soep werd gezorgd, zo meldt de expositie.
Verschillende pogingen
De Nieuwe Vertaling kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Na de totstandkoming van de Statenvertaling werden verschillende pogingen gedaan om een nieuwe vertaling te krijgen. Eind achttiende eeuw verschenen er nieuwe proeven van de hand van Y. van Hamelsveld, W. A. van Vloten en J. H. van der Palm. In de negentiende eeuw zagen de zogenaamde synodale, Leidse en Utrechtse vertalingen het licht, veelal afkomstig uit een specifieke richting in de Nederlandse kerk. Een algemeen aanvaardbare Bijbel voor de meerderheid van het kerkpubliek kwam er niet. Deze vertalingen waren het werk van enkelingen of zij droegen het stempel van een bepaalde theologische richting.
In 1911 kwam op particulier initiatief een groep theologen bijeen, onder wie de predikant F. W. Grosheide (de latere VU-hoogleraar Nieuwe Testament), die gezamenlijk aan een vertaling van het Nieuwe Testament begonnen. Hun doel was een vertaling te maken die niet persoonlijk gekleurd zou zijn en aanvaardbaar zou zijn voor verschillende kerken en richtingen. Het NBG sprong hierop in en nam in 1927 een principebesluit om de Bijbel opnieuw te vertalen. Het gevoelen leefde breed dat de Statenvertaling niet meer voldeed, maar al te zeer mocht er ook niet afgeweken worden van deze vertaling.
Breed samengesteld
De commissie die zich bezighield met de vertaling van het Nieuwe Testament was breed samengesteld. Onder de leden waren hervormden, gereformeerden, lutheranen en een remonstrant. De vertalers maakten gebruik van moderne tekstedities en stelden de letterlijke betekenis ondergeschikt aan de bedoeling van de bijbelschrijvers.
In 1939 verscheen het Nieuwe Testament. Vanaf 1933 werd gewerkt aan het Oude Testament. In dit geval had het wel de nodige moeite gekost om vertalers uit de verschillende kerken te vinden. Bovendien moest men sterk aan elkaar wennen. Sommigen kenden elkaar alleen van allerlei polemieken die zij gevoerd hadden in tijdschriften. In december 1951 zag de gehele vertaling, waarvan het Nieuwe Testament overigens al weer gereviseerd was, het licht. Begin 1952 werd de Nieuwe Vertaling aangeboden aan de vertegenwoordigers van de verschillende kerken. Het eerste van honderd genummerde exemplaren ging naar de Koningin.
Al snel bleek dat de NV in een behoefte voorzag. De eerste oplage van 185.000 exemplaren was in januari 1952 al verkocht. Positief achtte men het feit dat er nu een kerkbijbel beschikbaar was die voldeed aan het hedendaagse taalgebruik. Maar ook kritiek bleef niet uit. Het was niet alleen de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) die later forse (ook inhoudelijke) kritiek zou leveren (de stichting is eigenlijk ontstaan als reactie op de NV), maar men vond ook van andere zijde het taalgebruik al achterhaald. De bekende Amsterdamse theoloog Frans Breukelman betitelde de NV als een „ramp voor Nederland”, omdat er te veel sleutelwoorden ontbraken.
Levendig beeld
De tentoonstelling laat een levendig beeld van het bijbelvertaalwerk van een halve eeuw geleden zien. Van de oudtestamenticus Th. C. van Vriezen is een vertaalschriftje opgenomen om te laten zien hoe het vertalen in z’n werk ging. Zijn vertaalproeven staan vol doorhalingen. Vervolgens kwam er een proefdruk, die hij opnieuw van allerlei aantekeningen voorzag. Daarna volgde er opnieuw een druk.
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog vond het nodige werk plaats. De toenmalige NBG-directeur was zo alert om heel wat papier in te slaan, omdat hij de Eerste Wereldoorlog had meegemaakt. Het gevolg was dat er nooit zo veel Bijbels gedrukt werden als tijdens de oorlog, zegt Van Weezel. Ongelooflijke hoeveelheden papier lagen er in de kelder opgeslagen. Een stencilmachine aangedreven door een fiets laat zien dat allerlei werkzaamheden gewoon doorgingen ondanks gebrek aan elektriciteit.
Het is aardig om te zien dat prinses Juliana ook verschillende proefdrukken kreeg, in de jaren 1932, 1935 en 1939. Het exemplaar dat haar in 1952 werd aangeboden, heeft ze nog steeds, aldus Van Weezel. Volgens hem verbaasde zij zich over het ouderwetse woord ”gij” dat de NV nog gebruikte. Een ander uniek exemplaar is het Nieuwe Testament in nieuwe vertaling zoals die uitgeven is in Oost-Indië. ”Indische uitgave in het oorlogsjaar 2603”, zo vermeldt de Japanse jaartelling.
Krantenkoppen
Kritiek bleef, zoals gezegd, niet uit. Er is op de tentoonstelling een selectie van krantenkoppen gemaakt, zoals ”Geen Statenbijbel meer?”, ”De Bijbel heeft een nieuw kleed gekregen” en ”De Statenbijbel heeft uitgediend”.
Om het contrast tussen het bijbelvertaalwerk toen en nu te illustreren, is een tweetal kamers ingericht: de ene van een bijbelvertaler die een halve eeuw geleden aan een bureau werkte, met een oude zwarte typemachine en telefoon en de befaamde tabaksdoos; de andere van een moderne bijbelvertaler, die zijn werk doet achter een modern bureau met computer, en naast het toetsenbord een mobiele telefoon.
In een videofilm worden beelden getoond van de eerste presentatie van de Nieuwe Vertaling door prof. Grosheide. „Ik spreek de hoop uit dat de vertaling aanvaardbaar zal zijn voor alle kerken in Nederland”, zo zegt hij. Zijn wens is tot op de dag van vandaag niet vervuld. Dat het bijbelvertaalwerk ook anno 2001 doorgaat, tonen enkele deeluitgaven van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), die in 2004 klaar moet zijn. Nieuwe bijbelvertalingen gaven in de jaren vijftig discussie én verdeeldheid in de kerken. In die zin is er in vijftig jaar weinig veranderd.